Johan Jacobus Marinus de Waal

J.J.M.deWaalBd.Familiewapen Johan de Waal

Luitenant-Kolonel Bd. Johan Jacobus Marinus de Waal 1880-1957

Aantekeningen van Johan Jacobus Marinus de Waal

Er bestaat een levensschets van mijn overgrootvader Johan Hendrik. Daarbij liggen allerlei papieren uit het leven van mijn grootvader Engelbertus. Deze papieren hebben ernstig geleden in de kluis in de Surinamestraat 10; dit is mijn schuld, daar ik niet nauwkeurig genoeg heb gezorgd voor het drogen van de kluis met ongebluschte kalk. Door een en ander is er een ernstige schimmel op de papieren gekomen.

Ik hoop dat mijn kinderen nog voldoende kunnen nagaan hetgeen de stukken bevatten en met eerbied de geschiedenis van hun voorouders zullen lezen en verder bewaren.)

Het ligt niet in de bedoeling om memoires te schrijven maar ik heb gemeend toch enkele aantekeningen te moeten maken over mijn leven, omdat ik heb leren begrijpen dat het noodzakelijk is –uit een genealogisch oogmerk – voor het nageslacht gegevens te hebben over eene familie, waardoor kan worden vastgesteld hoe zij onder elkaar leefden en welke relaties zij hadden.

Ik werd geboren te Breda in de Prins Hendrikstraat op een bovenhuis. Mijn vader was Eerste Lieutenant-Adjudant van den Gouverneur der Koninklijke Militaire Academie, Generaal-Majoor Simon. Volgens mededelingen van mijne ouders werd een kwartier na mij mijn broer Eduard, Frederik Hendrik (Frits) geboren.

Op de komst van twee kinderen schijnt in het geheel niet te zijn gerekend. Men was toen nog niet zoover, dat dit tevoren kon worden vastgesteld. Door onze gezamelijke komst schijnt het dan ook noodzakelijk te zijn geweest, dat van vrienden en kennissen verschillende zaken, welke voor baby’s noodig zijn moesten worden geleend.

Mama was niet sterk genoeg om beide knaapjes te voeden, zoodat er een min bij te pas kwam, die voor Frits het noodige voedsel verstrekte.

Wij schijnen zoo op elkaar geleken te hebben, dat de één een rood, de ander een blauw lintje droeg. Bij wijze van aardigheid werd er weleens verteld, dat die lintjes zijn omgewisseld!

Frits en Jo de Waal Tweeling Frits en Jo de Waal

Bij onze geboorte hadden Papa en Mama reeds eene dochter, Engelbertha, Caroline, Anna, die zich zelf genoemd had “Bia” en dan ook steeds in de familie als zoodanig bekend was.

BiadeWaal10jr

Engelberta Carolina Anna de Waal

Beschrijving mijner ouders

Papa was een lange knappe man; hij had een lengte van 1.86m. Op oudere leeftijd breed geschouderd. Wat men noemt een imponerende figuur. Hij had een vriendelijke uitdrukking op zijn gezicht, was kalm en bedaard; wist op tactvolle wijze kritiek uit te oefenen en had daardoor veel ontzag. Zijne groote werkkracht en goede verstandige vermogens hadden hem tot een vooraanstaand man gemaakt. Dat hij zeer bemind was bij familie en kennissen, bleek mij wel over de wijze, waarop steeds over hem werd gesproken. In de Haagsche Courant stond bij zijn overlijden een artikel onder het opschrift “Johan de Waal”.

DeWaalSutherland

Familie de Waal-van der Hucht met 1e achterkleinkind Pauline de Waal

Onder den naam Johan werd hij ook algemeen in de familie aangesproken. Daar hij de oudste van zijne neven en nichten was, was hij later veler vraagbaak en het was voor mij altijd merkwaardig met hoeveel respect over “Johan” werd gesproken.

Volgens zeggen van Mama was hij oorspronkelijk eenigszins tobberig van aard, wat door het opgewekte karakter van Mama in evenwicht werd gebracht. Men kon Papa als een waar Christen aanwijzen. Hij trachtte zoo goed mogelijk te leven, liefde om zich heen te geven en door zijn voorbeeld anderen tot die levensopvatting te brengen.

Ik herinner mij, dat Papa mij betrekkelijk kort vóór zijn plotselingen dood nog zeide:

“Ik ga nooit naar de Kerk, maar leef naar mijn beste weten als een Christen. Ik ben dan ook godsdienstig al ken ik den Bijbel minder goed dan menigeen, die geregeld ter kerke gaat”.

Mama was klein, eenigszins gezet. Zij had een bleeke teint en was dikwijls ziek. Toch wist zij zich steeds op te houden. Haar gezondheid als jonge vrouw schijnt zoo slecht te zijn geweest, dat Grootpapa de Waal geen toestemming wilde geven tot het huwelijk. Het schijnt dat de dokter wel eens gezegd had, laat ze maar trouwen. Lang maakt zij het toch niet.

De bezwaren tegen het huwelijk waren echter ook uit financieele overwegingen. Grootmama Sutherland was als betrekkelijk arme weduwe achtergebleven en had veel geld moeten uitgeven aan de verpleging van Grootvader Sutherland, die op oudere leeftijd in het krankzinnigengesticht bij Haarlem was gebracht. (Hierbij schijnt tegenwoordig geweest te zijn een zekere Heer Scheffers, vader van Mevrouw Benschop).

De krankzinnigheid heeft zich op de Sociëteit te Haarlem geopenbaard.

Zoover mijne herinneringen gaan was Mama een buitengewoon goede huisvrouw. Met weinig geld wist zij veel te bereiken. Alles ging bij ons stipt op tijd, iets waar Papa ook zeer op gesteld was. Kwamen wij maar even te laat dan volgde een hevige uitbrander. Mama was driftig van aard en uitte zich dat maar al te dikwijls.

Omdat zij de fout zeer goed inzag heeft zij dat er bij Frits en mij er uit trachten te krijgen. Vooral voor mij was dat zeer noodig, daar ik als kind ook zeer driftig was. Ik herinner mij dat ik in de Soendastraat 32 in den Haag Frits eens van de trappen gooide omdat hij niet snel genoeg naar beneden ging. Gelukkig kon Papa hem nog tijdig opvangen.

Mama had veel slag menschen te ontvangen. Zij ontving vele bezoekers en hare kamers waren steeds vol met vrienden, familieleden en kennissen.

Daar alles zeer netjes was in huis trok dat waarschijnlijk ook.

Mijn eerste herinneringen van ons huishouden gaan tot ongeveer mijn 5e jaar, toen wij in den Haag woonden in de Soendastraat 32.

Grootpapa en Grootmama de Waal woonden toen in de Alexanderstraat no 24. Een huis, dat in 1862 door Grootpapa werd gebouwd. De gegevens hiervan zijn nog onder de papieren, zelfs zijn nog de rekeningen aanwezig van de inboedel. Dit was hun eerste huis in Holland, dat zij betrokken na terugkeer uit Indië, waar Grootpapa zijne carrière had gemaakt. Hij was een eminente knappe man. Sprak alle talen vloeiend. Was zeer heerschzuchtig en wij hadden doodelijken angst voor hem. Een man van stipte gewoontes, die wij vrijwel nooit anders zagen dan op zijn studeerkamer, 18bovenachter in het huis. Aan het ontbijt zat hij in een kamerjapon en ook dikwijls op elken schouder een jong poesje. Een zeer merkwaardig mensch! Voor Papa was hij hondsch, waarom is nooit verklaard kunnen worden.

Grootpapa en Grootmama zagen elkaar weinig. Zij hadden ieder hun eigen slaapkamer en waren alleen aan de koffiemaaltijden en het middageten samen – als Grootmama tenminste op tijd was.

Als kinderen merkten wij weinig van deze verhouding. Eerst later is dat ons verteld geworden. Grootmama was een lief en vriendelijke persoon. Zij speelde ook wel met ons in haar achterkamer waaraan een balcon was gebouwd.

Van de familie woonde toen:

Oom en tante Haitink–van der Hucht in de Javastraat 8, Tante Bep en Tante Janne van der Hucht in de Javastraat 32. Nicht de Dompierre de Chaufepié Javastraat 11, tegenover haar- nadat zij getrouwd waren-Henri en Ens  de Dompierre de Chaufepié. Hun huis heb ik nog zien bouwen Javastraat 76.

In de Frederikstraat woonde Tante Pau Bloys van Treslong Prins, die als kind met mijne grootmoeder was opgevoed.

Tante Bertha van der Hucht

Van de familie van der Hucht bestaat eene beschrijving, die tante Bep heeft opgemaakt toen ze ruim 90 jaar was.

Bertha Louise van der Hucht 1931-1927

Frits en ik gingen op school bij de Graaf in het Noordeinde, Bia in de Atjehstraat. Daar Bia aanleg had om scheef te worden heeft zij tijden lang in een harnas moeten loopen van een soort gips cement. Dat heeft haar een goed figuur gegeven.

Op school ging het met ons beiden vrij goed. Dikwijls werden wij naar school gebracht door den oppasser van Grootpapa – Scholte- Deze man is 93 jaar geworden en stierf eerst in + 1930.

Wij waren nogal lastige kinderen, die veel kattenkwaad uithaalden en veel aan vechtpartijen tegen andere scholen (-Tesch) – medededen.

Onze rapporten waren echter niet slecht.

In 1889 werd Papa als kapitein van den Generalen Staf overgeplaatst naar den Helder.

Hij was tevoren werkzaam aan de Topografische inrichting – zie het beeld met steen op mijn bureau.

In Den Helder waren Papa en Mama tengevolge van de betrekking bij de Marinestaf zeer bevriend met verschillende Marine officieren. Zij hadden het er bijzonder aardig. Bijzondere vrienden van mijn ouders waren de familie Snoek en de familie Schippers, beiden toenmaals Kapt.Luitenant ter zee, Doordat de genoemde officieren in dien tijd voor 3 jaren naar Indie gingen zonder hun gezin mede te nemen, waren de dames – alleen zijnde – met mijne moeder op zeer vriendschappelijken voet geraakt.

Wij woonden in een huis aan het Kanaal waar voor ons de burgemeester had gewoond. Het huis was laag van verdieping, met betrekkelijk kleine kamers maar waarachter een prachtigen grooten tuin lag, die achter de 4 overige huizen welke een blok ermede vormden, liep.

In dien tuin speelden wij met de buurjongens, allen zoons van officiersfamilies of van ingenieurs der Marine. Ik herinner mij o.a. de jongelui Wijs, Engelhardt (een is later Professor in Groningen geworden), een meisje Groeneyk, dat later getrouwd is met Walther Boer, de directeur van de Kon. Mil. Kapel, jongelui Frouvier (Frouvens?).

Door onze militaire voorgangers werd er natuurlijk veel “soldaatje” gespeeld en werden in den tuin groote forten gegraven.

Tijdens ons verblijf in den Helder hebben wij een vleeschvergiftiging doorgemaakt, waardoor het geheel gezin ziek is geweest. In die periode logeerde Tante Pau juist bij ons.

Wij gingen eerst naar school bij den heer Varik, de z.g. Klompenschool en later bij Vastander (?) de z.g. fransche school.

Bij mijne moeder is als dienstbode gekomen Lena Zinger; zij kwam uit het weeshuis en heeft 22 jaar bij ons gediend waardoor het een “familiestuk” was geworden.11 Later trouwde zij met Nabraken (?), de broer van de keukenmeid Marie en het 3e meisje Cis. Deze personen noem ik, omdat zij allen vele jaren trouw mijne ouders hebben gediend en wij nog steeds (November 1934) met hen in verbinding zijn en zij nog wel eens door mij zullen worden genoemd.

Wij maakten in den Helder de strenge winter 1889-1890 mede. Van Papa leerden wij toen schaatsenrijden op het kanaal, dat vlak voor de deur liep. Naast ons huis lagen het kantongerecht, iets verder het weeshuis en daarna de kerk op het Westplein.

Bia was toen wel eens sukkelende en kreeg les van een juffrouw, daar zij de school niet kon bijwonen.

Papa werd in 1891 teruggeplaatst bij de veldartillerie en moest toen verhuizen naar Amersfoort.

Ik herinner mij, dat Mama, met tranen naar den Helder gegaan, met tranen weer vertrok.

Een groote uitgeleide werd mijn ouders gedaan, wel een bewijs, dat zij zeer bemind waren.

Ik teeken nog aan, dat ons huis zoo laag was, dat Papa met de hand de krammen voor de hemel van het bed in het plafond kon schroeven zonder gebruik te maken van een trap. Toen zij voor de koperen bruiloft een eettafel hadden cadeau gekregen kon deze niet door de deur maar moest door de ramen naar binnen. Deze tafel hebben wij nog steeds in gebruik.

De koperen bruiloft werd in den Haag bij Grootpapa en Grootmama gevierd, tegelijk met Grootpapa’s verjaardag op 27 November 1890. Alle ooms en Tantes, neven en nichten waren aanwezig. Het huis in de Alexanderstraat leende zich – door de groote en ruime kamers zeer goed voor een familiefeest.

Amersfoort

In Amersfoort woonden wij op ‘t Land. Een zeer groot huis, waarvan het front 4 ramen aan de eene zijde en 2 ramen aan de andere zijde van de deur had. De kamer van Papa had een afmeting van 7 bij 8 m. Achter het huis was een grote tuin, die 100 M diep was en grensde aan den singel.

Dat was gehuurd van de heer Baron van Hardenbroek van Ammerschol, een groote dikke man, die Hoogheemraad was. Met zijne zoons Fiek (?) en Nout (?), die beiden cadet en later officier werden, maakten wij kennis in het zwembad, dat bij het fourage magazijn was gelegerd. Een derde zoon was bij de Cavalerie en het toeval heeft gewild, dat ik in Venlo later bij hem diende, eerst in zijn …? daarna als Luitenant-Adjudant toen “Goof” ritm.adj.was.

Mama heeft ons later verteld, dat het huis vlug was ontruimd door den heer van Hardenbroek omdat hij wist, wat het was een tweeling te hebben. De huurprijs was ook zeer laag, ik meen slechts F600.

In A’foort commandeerde Papa de 6e Batterij van de 1e Regiment Veld-Artillerie (de zwarte Batterij).

Wij gingen op school bij den heer van der Nagel in het Plantsoen; dat was de lagere school, die klaarmaakte voor de Burgerschool. Bia ging direct naar de H.B.S. Zij was toen het eerste meisje, dat daar de lessen volgde. Doordat zij knap en vrolijk was, had zij spoedig vele vriendjes, die tevens van hare bijzondere kunde profiteerden.

Tenminste voortdurend kwamen jongelui bij haar om hulp bij het huiswerk. Een de beste vriendjes was Daan de Jonge van der Halm (in ’34 adj. van H.M. de Koningin), die in de kost was bij den heer Kölner, leeraar in het Duitsch, en tegenover ons woonde.

Papa en Mama hadden spoedig een zeer aardige kring van kennissen, die met elkaar comedie speelden en op eenvoudige voet uitgingen. Daarnaast was een kring, de Rijschool, die zeer luxueus leefde en groote feesten gaf.

Het eerste kringetje voerde tooneelstukken op in de vereeniging “Piep en Kras”’ waarvan nog een groot reclamebiljet bij mij aanwezig is.

Het organisatietalent van Papa ontplooide zich weldra, door te A/foort een vereeniging op te richten O(fficieren)G(arnizoen)A(mersfoort). Waarvan nog enkele boekjes en gegevens in mijn bureau zijn te vinden, Ik hoop dat mijn kinderen die boekjes niet weg doen, daar zij daar steeds een voorbeeld in vinden hoe iemand bemind kan zijn en toch flink weet te zijn.

Ik had vioolles van den heer G.K.G. van Aken den dirigent van het muziekkorps van het 5e Regiment Infanterie. Een strenge leeraar, die mij menige tik op mijn vingers heeft gegeven als het valsch was. Mijn vioolstudie was ik reeds op mijn 5e jaar begonnen, toen ik les kreeg van den heer Mr. H.J. de Dompierre de Chaufepié , die tegenover ons woonde in de Soendastraat in den Haag. Hij deed dat geheel vrijwillig. Zijn portret staat nog steeds op mijn schoorsteenmantel in het lijstje met de muziekinstrumenten. Een buitengewoon aardige oude heer, zeer klein. Hij was Mr in de rechten,; in hoeverre hij praktijk had uitgeoefend weet ik niet. Van mijne vioollessen in den Helder herinner ik mij niets meer.

J.J.M. de Waal1899 Johan Jacobus de Waal

In A’foort volgde ik de muziekschool, die op ‘t Havik was gelegen. Wij hadden daar ook zangles en voerden een operette op, “de Schoone Slaapster”, waarin ik de Koning was en Marie Nauta Pieker (?) de koningin.

Op een openbare uitvoering van de Muziekschool in Amicitia moest ik een solo spelen. Begeleid door den heer van Aken op de piano speelde ik de Fantasie van de Faust van Gounod. Dit schijnt zoo goed geweest te zijn, dat een daverend applaus volgde en bij mijn terugkomen in de zaal weder een applaus volgde. De verlegenheid van het kind was groot! Voor mijne ouders een trotsch gevoel. Ik had ook heel wat moeten studeeren en extra lessen (zelfs op Zondag) van de heer van Aken gehad.

Tijdens ons verblijf te A’foort brak een typhus epidemie uit, waaraan ik flink mededeed en op den dood ben geweest. Naar ‘t schijnt was ik + 3 weken buitenkennis. De verpleging geschiedde geheel door Mama en Lena. De andere huisgenooten hebben allen ook een geringe infectie gehad, doch zonder bijzonder nadeelige gevolgen.

Frits was toen in de Haag ondergebracht bij Grootmama en Bia – naar ik meen – bij kennissen in A’foort.

E.F.H. de WaalEduard Frederik Hendrik(Frits) de Waal

Onze dokter was de officier van Gezondheid Quanjer (/), later inspecteur v/d Gen. dienst. Hij is altijd zeer bevriend gebleven met mijne ouders. In consult kwam Dr Rolemkes Hagendoorn, de vader van een onzer vriendjes.

Chris Hagendoorn had een prachtige bok, die bij ons een tijd gestald is geweest. Wij hadden daar ruimte genoeg voor in een der schuren in den tuin.

Van de Lagere School deden wij examen voor de Hoogere Burgerschool. De 1e klasse werd niet geheel gevolgd, doordat Papa werd overgeplaatst naar den Haag en benoemd werd tot adjudant van den Inspecteur der Artillerie, Luitenant Generaal C.D.H. Schneider, toen Adj. in B.D. van H.M. de Koningin.

Mijne ouders huurden een huis in de Pieter Bothstraat no. 10.

Mijn uitgesproken neiging om officier te worden was voor mijn ouders aanleiding mij op school te laten gaan bij den heer Bouscholte in de Surinamestraat 25, (thans Instituut Wolters).

Ik zou daar worden klaargemaakt voor de 3e klasse H.B.S.

De lessen vingen in de hoogste klasse reeds aan ten half acht ‘s morgens; wij hadden dan les in Jaartallen van den heer Bouscholte zelf.

Daar de tijd na afloop van die lessen te kort was om weer naar huis te gaan ging ik ontbijten bij Mevrouw Simon, gescheiden van den heer de Kempenaar, die in de Balistraat woonden op een bovenhuis in het gedeelte tusschen Sumatrastraat en Laan Copes van Cattenburgh. Zij woonde er met hare 3 kinderen Ko, Aaf en An, Bij haar aan huis was een nichtje Ida Simon, later Mevrouw Dr Semmeling.

Mevrouw Simon was zeer streng. Alles ging prima en geregeld op tijd. Met Ko de Kempenaar zat ik in dezelfde klasse.

De familie Simon waren goede kennissen van mijn ouders, doordat Papa adjudant was geweest van den Vader, die in 1880 Gouverneur der Koninklijke Militaire Academie was: Een zijner dochters Betsy, was een groote vriendin van Tante Annie, zuster van mijne moeder.

In Breda woonde sinds jaren Grootmama Sutherland met hare kinderen: Robert, Frits, Pauline (mama) en Annie.

Grootmama had het financieel niet ruim en moest met haar kleinen pensioen en eenige kapitaal de 4 kinderen grootbrengen.

R.G.J. Sutherland, kapitein

Robert Gerardus Jacobus Sutherland 1848-1880

Oom Robert Sutherland was een tijdgenoot van Papa. Hij was voor het Indische Leger bestemd. In de papieren van de familie Sutherland is veel over hem te vinden ook brieven, die op zijn overlijden betrekking hebben. Oom Frits werd adelborst en is als officier verdronken. Met hem gingen in de zee verloren verschillende familiestukken, die hij van Oom Robert medebracht naar Holland. Volgens mij verstrekte verhalen is zijn verdrinken te danken geweest aan het plaatsmaken voor een ander officier die vrijwel krankzinnig was en het later tot een der hoogste rangen in de Marine heeft gebracht. De boot, waar Oom Frits in medeging is omgeslagen, terwijl de ander, die voor hem bestemd was gered is.

Het verlies van haar beide zonen in hetzelfde jaar was voor Grootmama wel bijzonder zwaar en kon zij daar steeds over vertellen. Zooals Grootmama ons zeide waren “beiden kundige nuttige menschen van de Maatschappij”.Deze uitdrukking gebruikte zij ook steeds tegen ons om ons op onze plichten te wijzen.

Tante Annie, die tengevolge van een val, als kind, haar knie had gewond, is steeds mank gebleven, droeg een beugel en hooge schoen. Haar gezondheid was slecht, toch heeft zij kunnen studeeren in de Engelsche taal en behaalde daarin ook een acte, zoodat zij nog les heeft gegeven; later heeft zij enkele boeken vertaald die bij ons nog aanwezig zijn.

Doordat Papa door oom Robert aan huis werd gebracht bij Grootmama Sutherland, heeft hij Mama leeren kennen.

Mama was toen – volgens overlevering – een knap, vlug en aardig meisje, dat naar het schijnt ook zeer goed op school leerde en gymnastiseerde.

Hier moet nog aangetekend worden, dat Papa als luitenant de toenmalige “Stafschool” volgde. In zijn 3e jaar zijnde, werd deze inrichting veranderd in de Hoogere Krijgschool.

De heeren, die het 4e jaar Stafschool zouden gaan volgen, waren in de gelegenheid gesteld het brevet als Stafofficier te halen met de toezegging- na slagen- bevordering bij keuze te maken. Hierdoor werd Papa later bij keuze tot Kapitein van den Generalen Staf bevorderd waardoor hij 20 plaatsen voorsprong kreeg. Met hem slaagden o.a. de Luitenant Krayenhoff van de Leur en naar ik meen W.G.F. Snijders, Ridder van Rappard en nog enkelen.

Intusschen kom ik terug op ons verblijf in den Haag.

Alle familieleden woonden nog in de huizen, die ik aangaf.

Grootpapa kwam vrijwel iederen Zondag een spelletje met ons doen. Hij was dan bijzonder vriendelijk. Bia ging spoedig naar kostschool in Brummen (of Bussum?); haar dagboek geeft wel aan hoe zich toen gevoelde en vertelt het een en ander van haar leven.

Grootpapa ging haar dikwijls bezoeken en had allerlei vriendelijheden voor haar. Zij was zijn grootste vriendin.Biadewaal

Het eerste jaar ging zij school op de Koninginnegracht bij mejuffrouw Finholt, een school die thans (October 1934) nog bestaat en bekend was om de bijzondere wijze waarop de talen warden geleerd. Zij had een aardige kring van vriendinnen waarvan ik mij nog herinner, Ada Bouvrie, dochter van een oogarts, een meisje Schuurbecque Boeye, Cremer, Thorbecke, enz.

Met Bia maakte ik veel muziek. Wij hadden les van George Becker, 1e viool van de Fransche opera.

Op den Schenkweg woonde de familie Snoek, een zeeofficiersfamilie, met dan zoon Hans was ik zeer bevriend, Hij was een goed cellospeler waardoor er gelegenheid was ook met hem te musiceeren.

Uit de Bezuidenhoutbuurt waren er vele jongelui, die bij de Bouscholteschool gingen, zoodat wij meestal met eenige kameraden opliepen. De meest bekenden voor mij zijn: Cor van Randwijk, Gerard Doorman en Snoek.

Voor mij was het een groot genot te paard naar school te gaan, wanneer papa aan huis was afgestegen. Langs de Maliebaan stapte ik dan, met de oppasser naast mij loopende, op het paard naar huis. Nadat ik eenige keeren een galopje had gewaagd, werd dit door den toenmalige Plaatselijke Adj. Luit-Kol Verspijck verklapt, en was het rijden uit!

Met de familie van dezen heer Verspijck waren wij later in Utrecht zeer bevriend.

Ik heb in dien tijd een beenvlies ontsteking gehad en mocht toen – na genezing- niet dadelijk veel loopen, zoodat ik bij nicht de Chaufepié  in de Javastraat 11 bleef koffiedrinken. Uit dien tijd dagteekent mijn bijzondere vriendschap met haar, waardoor ik later – als cadet- geregeld bij haar ging logeeren. Zij was bijzonder lief en vriendelijk voor mij. Ik kwam toen ook veel bij Henri en Ens (Eugenie) en speelde dan met hunne kinderen Rudi, Lily en Humphry. Lily(Caroline Marie Henriette), die later trouwde met een heer van Blankenberg en hier van scheidde, zien wij op het oogenblik (1934) nog dikwijls en ben ik dikwijls haar financieele raadgever.

Het leven in den Haag bracht dikwijls moeilijkheden voor mijne ouders. Grootpapa was lastig voor hen en de gezondheid van Mama liet menigmaal te wenschen (overgangsjaren). Daarbij kwam, dat Frits ook vele moeilijkheden gaf en toen naar kostschool werd gezonden in Barneveld. Hij had het daar niet erg naar zijn zin, zoodat ook omtrent hem niet veel goeds bericht werd. Men begreep hem niet.

Zelf had ik het vrij aardig. Wij hadden een aardige club met meisjes, waarvan ik mij nog herinner Annie Bosch, Dicky Meyer (later Mevr Vlielander Meyer, Noes Holle, (later Mevr. Kroese van Grounou). De laatste een nichtje van ons.

Intusschen werd Papa bevorderd tot Majoor van den Generalen Staf en overgeplaatst naar Utrecht.

Wij moesten dus weer van school veranderen en vroeg ik toen naar kostschool te mogen gaan daar dit mijn eenige kans was om cadet te kunnen worden. Zoo verhuisde ik in September 1895 (?) naar Barneveld, waar ik tot September 1897 zou blijven.

Het plan was, dat ik in 1896 examen zou doen voor de Cadettenschool; ik was echter nog niet klaar, voornamelijk doordat het sterven van Bia een grooten indruk op mij had gemaakt.

Bia toch was thuis gekomen met een hoest, die niet overging en later tot t.b.c. zich zou ontspinnen. Daar wij net in de verhuizing waren naar Utrecht, werd Bia in huis opgenomen in de Alexanderstraat, waar zij in Januari 1896 is gestorven.

Vooral voor Mama is dit verlies zoo zwaar geweest, dat zij er niet volkomen meer bovenop is gekomen.

Ten aanzien van het overlijden van Bia, mag wel bewaard blijven, dat zij zeer godsdienstig was en tijdens haar ziekte daar voortdurend van heeft doen blijken. Zij schijnt eens tegen Papa te hebben gezegd: “Het spijt mij dat ik sterven moet, maar als God het wil, is het goed”. Tijdens hooge koortsen kon zij mooie verhalen op godsdienstige grondslag vertellen. Kort voor haar afsterven schijnt zij meermalen te hebben gevraagd of de hond er reeds was. Zij meende deze aan haar bed te moeten hebben.

Heel bijzonder is toen geweest, dat met de dienstbode, die den dokter was gaan halen direct na haar overlijden , een hond mede in huis is gekomen en zich aan het voeteinde heeft neergelegd. Slechts met veel moeite schijnt het dier te zijn weggestuurd.

Grootpapa kocht een graf op de Algemeene Begraafplaats aan de Kerkhoflaan; Bia was de eerste die daar werd neergelegd. Thans rusten er Grootpapa, Grootmama, Mama en Papa in. Het ligt vooraan, rechts bij den ingang en is thans geheel ingebouwd.

004<

Het huis in Utrecht – in de Nachtegaalstraat was zoo ingericht geworden, dat Bia een mooie kamer had. Zij had zelf alles aangegeven hoe de meubelen moesten staan en waar de verschillende geschenken, die zij nog op St Nicolaas had gekregen, zouden geplaatst worden. Aan die wensch is voldaan, maar maakte dat Mama de kamer niet meer durfde binnengaan; het deed haar teveel pijn. Mama is dan ook zeer overspannen geworden en heeft geruimen tijd in het buitenland een rustperiode moeten hebben.

Wanneer Mama afwezig was, kwam Mevrouw van Meurs- van Bisselinck bij ons. Zij was een groote vriendin van mam. Een vrouw vol met grappen, die voor Frits en mij bijzonder aardig was. Zelf was zij weduwe van den Kapitein de Infanterie van Meurs, die leeraar was aan de Koninklijke Militaire Academie.

Wij verhuisden betrekkelijk spoedig naar de Bleyenburgstraat; een nieuwe straat, waar het rustiger was en Mama hoopte weer herstel te vinden. Later verhuisden wij naar de Biltstraat 144 en daarna , toen Grootmama de Waal bij ons in huis kwam, naar de Maliesingel.

In 1897 deed ik eindexamen voor de Cadettenschool en ging ik in september van dat jaar naar Alkmaar.

Op de Cadettenschool maakte ik kennis met een groot aanal kameraden en hadden wij een bijzonder aardige club gevormd. Deze mannen hebben een grooten invloed op mij gehad en hebben zeker den weg gewezen voor het latere leven.J.J.M. de Waalcadet

Wij hadden ernstige besprekingen over allerlei onderwerpen, ontwikkelden ons daardoor met alles- op militair- maar ook op wetenschappelijk gebied.

Bij het personeel waren wij zeer goed aangeschreven, daar wij echt soldatenbloed in ons hadden en zeer ‘stram” waren in ons optreden. Bij de andere cadets wekte dit eenige afgunst en kregen wij al spoedig den bijnaam van “bullen”.

Bij het personeel sprak men over de “Eerste Kamer” wegens onze conservatieve, correcte wijze van doen en de ernstige gesprekken aan ons tafeltje. Onder allen werd ik zeer bevriend met van der Mandele en Lucardie. Wij kwamen ook over en weer bij elkaar aan huis, zoodat de families ook ons kenden. Verder moet ik nog noemen Creutz, Hasselman, Apol (?), Brinkhorst, Wessels, D.R. Gevers Deynoot, J. von Weiler en nog anderen.Cadettenschool-1893

Cadettenschool, Alkmaar>

Nadat wij naar het Tweede Studiejaar waren overgegaan (allen met herexamen Duitsch) kwam voor mij de berentijd (?) aan; ik deed daar te veel aan mede hetgeen op mijn studie een grooten invloed had en ik dan ook bij de overgang naar de Academie in 1899 zakte.

Het heeft slechts dat voordeel gehad, dat ik in 1900 als cadet der Cavalerie naar de KMA kon gaan. Wij deden met 5 man voor 2 plaatsen examen, zoodat de eischen wel hoog waren.

Op de Academie vond ik mijn oude club weer terug. Het eerste jaar was practisch zeer zwaar en leed mijn gezondheid, zoodat ik in Mei met ziekenverlof ging en met Papa een reisje door de Ardennen maakte. Intusschen koste het mij weer een jaar en zag ik mijn vrienden voor mij de Academie verlaten.

Het laatste jaar 1903-1904 werd het 75-jarige bestaan der K.M.A. herdacht. Ik was toen met een groote meerderheid van stemmen – ik mag wel zeggen met bijna algemeene stemmen- tot President van de Senaat gekozen.

Deze functie bracht mij aan het hoofd van het korps, maakte dat ik zeer veel invloed had en ook bij vele hoogere en lagere officieren bekend werd. Daar Papa een bekend persoon was in het leger en zeer bemind, was dit voor mij tevens een mooie introductie. Ten aanzien van het verrichte werk voor de feesten, verwijs ik mijn nakomelingen naar de Cadetten Almanak van 1904 en de bewaarde gegevens over het feest.

Mijn instructeur op de KMA was de 1e luit. Pabst. Aan hem ik veel te danken.

Hij was een eerlijk, uiterst correct mensch. Wel was hij humeurig maar kon zeer goed velen, indien men hem op zijn slechte humeur wees. In onze cadettenjaren woonde hij in een benedenhuis op de Academiesingel en werd zijn huishouden gedaan door “Adèle” een lelijk oud mensch, die echter zeer goed kookte, waardoor wij uitstekend bij Pabst aten.

Pabst had de goede gewoonte om, indien er moeilijkheden waren, en welk jongmensch van 20 jarigen leeftijd heeft dat niet, ons bij zich te vragen en dan de zaak te bespreken. Zoo had hij grooten invloed op het karakter en de wijze van optreden van zijn leerlingen. Ik geloof niet, dat er in die jaren een officier was, die op zulk een wijze met zijne leerlingen omging.

Dat mijne verhouding met hem zeer vertrouwelijk is geworden, moge wel blijken uit eene uitnoodiging tot het bijwonen van enkele huwelijksfeesten van zijne trouwen in het jaar 1906.

Ik werd dan in Juli 1904 aangesteld tot 2e luitenant bij het 2e Regiment Huzaren in Venlo. Den 12 Augustus van dat jaar reisde ik af; huurde kamers op de Parade bij den banketbakker Proust-Derkse en begon mijn loopbaan als officier. Den 13 Augustus was de beediging op de Bosschen Heide tusschen Venlo en Roermond. Tegelijk met mij werden aldaar Jhr. de Villeneuve en Labouchère beëdigd.

De Regiments Commandant was Kolonel Blauw, terwijl de Luitenant Kolonel Erzay – een beroemd ruiter- hoofdofficier was.

Mijne twee paarden kocht ik: John van Bentinck – thans de stalmeester van H.M. de Koningin en Paul van den toenmaligen 1e Luitenant der Artillerie Immink. De paarden waren genoemd naar Papa en Mama.22

Beide paarden waren uitstekend geschikt voor den dienst, hoewel Paul wel moeilijkheden gaf, doordat hij hevig kon steigeren.

Het leven in Venlo, temidden van vele kameraden bracht veel genoeglijks. Men kon toentertijd als jong officier veel doen en feesten door ons georganiseerd vielen bij de burgerij in goede aarde.

J.J.M.deWaalkolonel

Ritmeester J.J.M. de Waal

Ik was eerst ingedeeld bij het 1e Eskadron, waarvan de Ritmeester de Salverton de Brieneton (?) de Commandant was. De opperwachtmeester – instructeur leerde mij het peloton kennen. Het 2e Eskadron werd gecommandeerd door de Ritm. Baron Goof van Hardenbroek van Ammerstol, die mij kende uit Amersfoort (jongensjaren) en bij wien ik als Cadet gedetacheerd was geweest in Deventer.

Toen er in zijn Eskadron een vacature kwam met Januari 1905 schijnt hij gevraagd te hebben mij in het Eskadron te krijgen, zoodat ik met Januari overging, Ik diende toen met den 1e Luitenant Fabius en de 2e Luitenant van Stockum en de 1e Luitenant Zegers.

De Luitenant Fabius heeft op mijn rijkundige vlotheid grooten invloed gehad. Wij gingen ‘s middags dikwijls samen rijden – veel door het terrein – en maakten Zondags groote tochten te paard. Op die wijze werd tevens de verveling van den Zondag weggewerkt.

De Officierstafel, waaraan menigmaal 14 personen zaten, was een prachtgelegenheid om de vormen te leeren in den omgang tusschen officieren. Te midden van ernstige gesprekken vierde jolijt hoogtij. De president van de tafel had de teugels in vaste hand en de jonge officieren werden dikwijls op de vingers getikt, wanneer zij buiten hun boekje gingen. Helaas zijn dergelijke tafels later niet meer in stand gebleven.

Toch is het van grooten invloed op het leven van een jong man om met verschillende heeren, ieder met zijn eigenaardigheden, te leeren omgaan.

Ik had een prettig peloton; bemoeide mij veel met de menschen en toen in April voor het eerst de militia in het Eskadron werd afgericht werd ik belast met hun africhting. Welk een trotsch gevoel voor de jongen luitenant! Nu is dat heel gewoon geworden, maar in dien tijd was het bepaald een onderscheiding.

Ik besteedde ook veel tijd aan de opleiding van het kader en het mocht het genoegen hebben om een huzaar buiten de kadetschool om, geheel klaar te maken voor het wachtmeesterexamen.

Het zou te veel ruimte vragen, indien ik over dezen tijd verder uitwijdde; ik kan alleen aan mijn liefde voor de opleiding wijten, dat ik reeds in April 1907 benoemd werd tot Luitenant–Adjudant en weer met den Ritmeester van Hardenbroek, die toen Adj. van het Regiment was geworden samen op het bureau kwam te zitten.

De Kolonel Blauw was intusschen opgevolgd door den Kol. Boogaart en deze door Lt. Kol Westenberg. Later kwam de Kolonel van Metcherkamp, die mij rijkunstig – tijdens de ritten met hem – de noodige wenken gaf.

Oma de Waal-Pit

Hendrica Theodora de Waal, geboren Pit 1886-1959

Johan Jacobus Marinus trad op 4-7-1909 in Baarn in het huwelijk met Hendrica Theodora Pit, dochter van Mr. Arnoldus Pit en Jacoba van Geuns. Zie voor de genealogie van Van Geuns elders op deze site.

De familie Pit stamt uit Middelburg waar de eerste voorvader geneesheer was. De zoon Laurens trok de wijde wereld in en kwam via Bremen (waar hij in 1610 geboren is) terecht in Nederlands Oost Indie. Hij werd daar koopman van de VOC. De familie vergaart genoeg kapitaal om zich te vestigen als Heer van een landgoed onder de rook van Utrecht. Zie elders op deze site.

DewaalPitmei1918Breda mei 1918

Het echtpaar de Waal-Pit kreeg een dochter en 3 zonen. Zij woonden op de Surinamestraat nummer 10 in Den Haag. Het huis dat Johan de Waal voor zijn zoon heeft gekocht. Johan heeft zelf lang in het huis van zijn vader aan de Alexanderstraat 24 gewoond. Hij heeft er een lift in laten bouwen na een beenbreuk die hem invalide maakte.

Jet Pit
Intusschen was ik in October 1906 naar de bruiloft geweest van van Rossem en leerde toen Jet Pit kennen met wie ik mij den 7 October 1906 engageerde. Daar mijne ouders op reis waren moest het engagement geheim blijven tot zij terug waren en zoo werd het eerst November 1906 den volke bekend gemaakt welke plannen wij voor het verdere leven hadden.

Jet woonde toen in Baarn Emmalaan 6, waar de familie juist heen verhuisd was.
Den 4 Juli 1907 konden wij trouwen. P1000551Wij hadden in de 141016img053-2Roermondschestraat een aardig huis gehuurd; naast ons woonde de familie Jocheim van Nootdorp (Luit van de Infanterie). Als getrouwden was de omgang met de overige regimentsfamilie bijzonder aardig. Allen waren zeer vriendelijk voor het jonge paar.

Mijn dienst als Lt Adj kon ik zoo inrichten, dat ik of ‘s morgens om 6 uur kaderschool hield, daarna ging rijden en dan aan het ontbijt terug was, of wel alleen vroeg reed zoodat wij ook weer samen ontbeten. Ik ging dan tegen half tien naar het bureau en kon of ‘s middags of nog in den ochtend mijn tweede paard rijden. Te paard werd ik gewoonlijk vergezeld van “Foksje” een leuke terrier, die ik reeds als zeer jong hondje op mijn kamers had gehad.

Pau
In October 1908 werd Pau geboren. Den 22sten van dien maand zal blijvend in mijne herinnering zijn. De bevalling ging niet vlot, zoodat Jet vanaf ‘s morgens tot ‘s middags half vier in het kraambed was, geholpen door Dr Janknecht en zuster Schuurlaer.04
Wij hadden Pau reeds 6 weken eerder verwacht waardoor gedurende al die weken de zuster in huis was. Gelukkig was zij een dame, zoodat haar gezelschap niet onaangenaam was. Pau was een flink gezond kind. Natuurlijk kwam Mama dadelijk van den Haag over en logeerde eenige dagen gezellig bij ons.

Rijschool Amersfoort
Daarop kwam mijn beurt om naar de Rijschool te gaan en verhuisden wij met Mei naar Amersfoort. Zelf was ik niet bij het laatste vertrek, daar ik te paard moest rijden van Venlo naar Amersfoort. Vanuit Venlo werd ik uitgeleide gedaan door het Regiment met de muziek voorop en vanaf Velden tot Grubbenvorst vergezelde de colonel Metslerkamp mij afzonderlijk. De eerste nacht bracht ik door in Grave, stalde mijn paard in de Marechausseekazerne en reed den volgenden dag door, zoodat ik op 20 April in den namiddag te Amersfoort aankwam.

Ik had toen twee paarden: een donkerbruine, gekocht van Knel. Deze merrie kon allergevaarlijkst slaan, JJMdeWaalZwart
maar was overigens een zeer sterk paard, dat uitstekend sprong. De tweede was een vos, die ik van Papa had gekregen, toen hij den dienst met pensioen verliet. Deze vos was bezaaid met witte vlekken (men vroeg zich af of zij mazelen had).
Zij was afkomstig van de remonte van de Rijdende Artillerie.

De directeur van de Rijschool was toen Lt Kol Baron van Oldenzeel, een zeer bekwaam instructeur en buitengewoon goed ruiter. Hij was geheel fransch geschoold. Behalve van hem kregen wij les van den Ritmeester Grondhout en den 1ste Luitenant Jhr. Godin de Beaufort.

De lessen begonnen on 7 1/4 ‘s morgens en duurden met een enkele rust to 12 of 12 1/2, daarna vlug koffiedrinken en om 1 1/2 of 1 3/4 waren wij weer terug om zonder teugels het terrein in te gaan.

Deze cursus was bijzonder leerrijk. Wij bereden in de manege een onzer eigen paarden en een schoolpaard en in den namiddag het tweede eigen paard. Door kreupelheid van mijn vos, reed ik toen de zoog “Ballon”- een zeer lasting en heftig paard. Ik leerde echter hierop een uitstekende zit krijgen en het was op den duur geen enkel bezwaar om de teugels te missen. Blijkbaar had ik wel aanleg, want moest steeds op “het vosje” van de directeur rijden. Dit was een keurig gaand schoolpaard. Al spoedig stond ik dan ook bovenaan de lijst van leerlingen.

Wij waren aangewezen voor een cursus van 2 jaar, maar na 1 1/2 jaar kwam een reorganisatie , zoodat wij in October ’10 naar den troep zouden teruggaan.
Ons huis in A’foort lag in den Vlasakkerweg op de hoek van de Wilhelminastraat. Het heette het “rijschoolhuis”, omdat verschillende rijschoolleerlingen er elkaar in opvolgden. Als bijzonderheid van het huis mag vermeld worden, dat in den tuin een perenboom stond, waarvan wij prachtige peren kregen.

In onze Amersfoortsche jaren kwam Jan Pit geregeld koffiedrinken, daar hij op het gymnasium te Amersfoort ging. Het particuliere leven was zeer aardig. Jet vond er vele dames, ook met kleine kinderen, zoodat zij prettige wandeltochtjes kon maken en verder gingen wij dikwijls naar diners (in rok). De Overste Oldenzeel gaf zeer veel feesten.

Terug naar Breda
Na afloop van den cursus, werd ik plotseling overgeplaatst naar Breda om instructeur te worden aan de K.M.A. Ik was toen net 6 jaar officier en even 30 jaar oud. Men vond mij algemeen de geschikte man er voor en moest ik dus deze onderscheiding wel aannemen.
Den 17 October 1910 vertrok ik naar Breda. De overplaatsing zelf zou eerst ingaan op 1 November. Voorloopig nam ik een kamer in het Oranje Hotel waar mij voor f3,- per dag pension werd gegeven.

Teneinde gelegenheid te hebben om mij in te werken stond tante Witsenborg een kamer af, waar ik ‘s avonds kon gaan werken. Tante woonde in de Willemstraat, dus vlak bij het hotel. Na eenig zoeken vonden wij een huis in de Parkstraat 12. Er werd een kamer bijgebouwd en konden wij het huis voor f550 per jaar huren. In December kwam Jet met Pau, logeerde nog eenige dagen bij Tante Witsenborg en zoo konden wij half December 1910 onze woning betrekken. De gebruikelijke Academiebezoekers werden ontvangen en al spoedig begonnen wij ook met de Cadets te vragen, die bij mij in opleiding waren.
Geregeld kwam Mama bij ons logeeren, hetgeen altijd een feest was, hoewel voor Pau dikwijls minder gewenscht omdat zij door “Oma” flink werd verwend.

Gouverneur van de K.M.A. was de Generaal-Majoor Jhr van den Brandeler; hoofd van Onderwijs in de Cavalerie vakken ritmeester Bruna, terwijl mijne collega’s waren de Ltn Baron Bentinck (thans V Stalmeester) en Lt van Mansen. Voor de Artillerie de V Luit, Jhr Mollerus. Buitengewoon aangename personen. Op en top “heeren”. In “het kamertje” heerschte dan ook een prettige toon.

In Maart 1911 stierf plotseling Mevrouw Bruna, hetgeen voor onze omgeving wel een druk was. Kort daarop stierf ook de Gouverneur; deze werd opgevolgd door den Kolonel R. Kemper, onze neef, die met Bep het gouverneurshuis op het Kasteelplein betrok.

In Februari werd ons tweede kindje geboren. Helaas bleek het bij de geboorte gestrengd te hebben gezeten, zoodat het ondanks alle pogingen van Dr Carlier van Dissel geen levensvatbaarheid had en 3 kwartier later gestorven was. Den 29 Februari zal steeds in ons geheugen blijven. Een kraamkamer zonder kind, terwijl Jet moreel geweldig leed. Wij brachten het kindje naar het kerkhof te Prinsenhage.

Nadien begon een sukkelend leven voor Jet. In Juni kreeg zij Bellroos en was een dag op den dood, zoodat kampferinjecties haar hart weer opgang moesten brengen. Nog amper hersteld van de belroos kreeg zij netelroos en was het toen wel noodzakelijk dat wij naar andere lucht gingen.

Wij brachten geruime tijd door in Lugano Lungern. Op onze terugreis, welke over Munchen ging vonden wij aldaar Papa en Mama en brachten met hen eenige prettige dagen door. Tengevolge van de hooge koortsen, die Jet had gehad, begon op de reis het haar uit te vallen. Dit was weer een nieuwe reden om zenuwachtig te zijn.
Intusschen vertrokken wij met haastigen spoed naar Baarn, waar Pau had gelogeerd en vonden haar in blakenden welstand.

Nooit genoeg kan gewaardeerd worden het bezit van wederzijdsche ouders. Men heeft nog een geslacht boven zich, heeft zijn oudere raadslieden en weet ook steeds een plaats, waar men met liefde wordt ontvangen.

In Baarn op de Emmalaan was steeds gelegenheid om met de kinderen te komen. Hoewel Mama Pit een zeer in zichzelf gekeerd persoon was, die bijna als zenuwpatient – in ieder geval als excentriek – kan worden uitgebeeld was zij steeds bereid ons allen te ontvangen. Veel notitie nam zij niet van de kinderen, maar was toch altijd vriendelijk voor hen. Papa daarentegen was steeds met hen bezig – voorzoverre zijn drukke bezigheden te Utrecht het toelieten. ‘s Avonds kwamen in Baarn nog dikwijls clienten, die hij weer met raad en daad bijstond, dikwijls pro deo.
De kinderen – later kwamen de anderen er ook – genoten van het buiten zijn, van het rijden in de brik met de hit en van de groote kamers in het huis.

Intusschen was tante Witsenborg op Oudejaarsavond van 1911/12 gestorven. Het bericht bereikte ons, toen wij in de Alexanderstraat aan tafel zaten.

Zoo ging het leven te Breda verder. In “het kamertje” kwamen veel mutaties voor, doordat heeren bevorderd werden, naar de krijgschool gingen, enz. In Breda was ik voorzitter van de Bredaasche Zwemclub en Bredaasche Reddingsbrigade. Verschillende wedstrijden en oefeningen werden door mij geleid. Ik was hiertoe aangezocht….

In 1912 was Grootmama Sutherland gestorven. Zij was slechts kort ziek. Zij had toen den leeftijd van 92 jaar bereikt.

In Maart 1913 kwam Papa te vallen bij de Kloosterkerk en brak het rechter heupbeen. De arme man lag weken lang in een gipsverband en moest met dat verband door huis loopen met behulp van een verpleger. Gelukkig kwam er verbetering maar hij is steeds mank blijven lopen en moest zich met een zware stok verplaatsen. Ten einde geen trappen te behoeven loopen werd bij het huis een lift gebouwd. (Men kan deze uitbouw zeer duidelijk aan het huis zien! In een der trommels is te vinden een telegram van den Prins met wenschen voor beterschap.

In 1914 kwam de Cavalerie uit Roermond in de nieuwe kazerne en werd het isolement, waarin de Academie Cavaleristen leefden, opgeheven. Al heel spoedig werd een aardige jongelui’s tafel opgericht, waarvan ook de getrouwden lid waren, die mede contribueerden en aan tafel aten ter viering van eenen verjaardag. De jarige gaf dan wild, taart of iets dergelijks, terwijl de wijnen betaald werden met de contributie. Dit slechts om aan te geven hoe het leven onderling was.

Mobilisatie Den Haag
Bij ons had zich het 3e kind aangemeld. De spanning werd nog grooter, toen op 1 Augustus de Algemeene Mobilisatie van het Leger werd afgekondigd. Mijn bestemming was om naar Den Haag te gaan en dienst te doen bij het Algemeen Hoofdkwartier. Ik zou den 2e Mob.dag moeten vertrekken. Hoewel reeds weken te voren de oorlogsramp zich aankondigde kon men nog niet verwachten dat het werkelijkheid zou worden. Zelf had ik dien tijd dienst op de K.M.A. en moest duswel eenige voorbereidende maatregelen treffen. Gelukkig liep alles van zelf.

Den 1 Augustus maakte ik nog met Jet eene wandeling in ‘t Mastbosch en bij thuiskomst vond ik het bericht, dat ik nog dien avond moest afreizen. Mijn koffers stonden reeds gepakt, zoodat het mogelijk was spoedig te vertrekken. (Gelukkig kwam Bep Kemper bij Jet logeeren, zoodat zij niet zonder steun achterbleef. Kemper zelf was naar Den Haag gemobiliseerd om op te treden als Chef van het Kabinet van den Opperbevelhebber.)

Nooit zal ik dat oogenblik vergeten. Toen ik in het rijtuig stapte, stond Jet met Pau op de armen, terwijl Joop werd verwacht aan het einde van de maand. Het idée, vrouw en spoedig 2 kinderen mogelijk vergoed te moeten achterlaten, maakt dat men met eenigen angscht de toekomst inziet. Opgewekt moest ik echter vertrekken. Om half elf kwam ik in den Haag aan en reed onmiddellijk naar de Alexanderstraat, waar ik bij Papa en Mama een onderdak vond. Dienzelfden avond meldde ik mij nog op het Hoofdkwartier, waar allen in de weer waren, maar het vertrouwen hadden dat Nederland voorloopig buiten den krijg zou worden gehouden.

Merkwaardig was dat het verloop van de oorlogsverklaringen door de verschillende landen gedurende de eerste dagen van Augustus juist verliep, zooals de opperbevelhebber Generaal Snijders, als Chef van den Gen. Staf had besproken bij den strategische oefening met de officieren van den Gen.Staf. De regeling van de mobilisatie en de concentratie van ons leger kon daardoor, als het ware, naar een vooropgezet schema geschieden.

Ik was belast met het toezicht op de paarden en het personeel van alle officieren die tot het Algemeen Hoofdkwartier behoorden. De paarden waren over meerdere stallen verspreid, welke lagen van af het Voorhout over de Nieuwe Uitleg naar de Fluweele Bergwal (Hippos!)

Na eenige dagen bleek mij al spoedig, dat er met den haver geweldig werd geknoeid, zoodat streng toezicht noodig was. Gelukkig was mij toegevoegd de Wachtmeester Schippers van het Eskn Ordonnansen. Een flinke kerel, die zeer betrouwbaar was en medewerkte om de fraude zooveel mogelijk te onderdrukken.

In het begin waren de chauffeurs burgers in een uniform gestoken en nog niet onderworpen aan de Krijgswetten. Dit maakte dan ook dat het handhaven van de tucht moeilijk was.

Joop (1914)
Den 29 Augustus werd Joop geboren, De eerste mededeling van zijn geboorte ontving ik van mijn oppasser v.d. Grift, een oude snorrebaas, die reeds enige jaren bij ons in dienst was. Voordien was hij jaren oppasser geweest bij de toenmalige ritmeesters Piepers en van Wijk en de VLuitenant Thirion. Ik kon even verlof krijgen om Moeder en kind te bezoeken en reisde met Mama in den namiddag nog naar Breda. De verpleegster was weer Zuster Scheurleer, die ook de geboorte van Pau had bijgewoond.

Het bleek, dat de gezondheid van Jet niet fameus was en begon zij te sukkelen met haar oogen, zoozelfs, dat de dokter algeheele blindheid voorspelde. Daar zij niets mocht uitvoeren, was het een groote uitkomst, dat men mij benoemde in de examencommissie voor het rangschikkingsonderzoek voor de Academie, waardoor ik tijdelijk weer naar huis kon gaan. Het was toen half September.

Begin October sloten wij te Breda het huis en gingen met de kinderen en de beide dienstboden naar den Haag waar wij het gemeubileerde bovenhuis van de familie Kraayehoff van de Leur huurden. Zij waren oude kennissen. De oudste dochter Helene was een vriendin geweest van Bia. De zoon Hans, die als zeeofficier was gestorven was een tijdgenoot en de twee andere dochters waren getrouwd, de eene met den heer Mr Kleyn, de andere met Mr Vissering, president van de Nederlandsche bank.

Jet ging dagelijks naar den oogendokter Dr Felix in de Daendelstraat, die haar behandelde met radium. De resultaten bleken schitterend. Een moeilijkheid deed zich echter voor, doordat Joop zeer vermagerd was. De zuster had steeds beweerd, dat hij te veel voedsel kreeg. Wij riepen de hulp in van den kinderdokter Dr Thiange – zoon van den Cavalerie officier later Chef v/d Gen. Staf Generaal Thiange. Deze zette Jet voor de moeilijkheid te kiezen tusschen haar oogen of de gezondheid van het kind. Zij moest namelijk Joop blijven voeden en meer geven, terwijl de oogendokter het voeden geheel wilde staken. De moeder nam het op voor het kind en dagelijks kreeg Joop bij elke voeding de 2 borsten. Daarbij kwam nog een borstontsteking, zoodat het geheel niet gemakkelijk was. Toen echter oogen en kind vooruitgingen, kwam er weer meer licht!

Pau ging op school in de Hollanderstraat bij Mejuffrouw Boldingh. Geregeld kregen wij gezellige bezoekjes van Mama en Papa en tante Annie en op St Nicolaasavond kwam de broer van Cis voor Sinterklaas spelen, die Pau er over onderhield, dat zij niet alles wilde eten, waarna zij luisterde en de etenskwestie voor haar veranderde.

Zelf had ik het zeer druk, daar de opleiding de Cadetten weer was aangevangen. Zij waren ondergebracht in de Oranjekazerne van de Grenadiers en Jagers aan de Mauritskade. Daar gaf ik theoretische lessen. Rij- en andere practische lessen werden gegeven aan de Alexanderkazerne, terwijl het Algemeen-Hoofdkwartier een bureau voor den Commandant van het Stafkwartier in de Willemstraat had. Het was dus nogal heen-en weer rennen, zoodat ik meestal koffiedronk in de Alexanderstraat.

Gedurende deze opleidingstijd der Cadetten was de kapitein Jhr van der Muiden van Ofmeer detachementscommandant. Hij was ook Bataljons Commandant a/h Depot Batn der Grenadiers. De Generaal Kemper Chef van het Kabinet van den Opperbevelhebber bleef belast met het algemeen toezicht.

Intusschen was het een aardige periode, door de vele praktijk en de opgewektheid van de Cadetten. Ik reed ons al eens met Kapt. v.d. Muiden, die dan het paard No. 17 van de K.M.A. bereed, hetwelk ik als 2e paard had medegenomen.

De oogen van Jet gingen schitterend vooruit; Joop kwam geweldig bij en het was dan ook mogelijk om den 1ste April, toen de huur van het bovenhuis eindigde, naar Breda terug te gaan. Nauwelijks waren wij eenige dagen thuis of Pau kreeg diphteritis. Een nieuwe zorg voor Jet, daar opgelet moest worden of Joop ook ziek zou worden. Met een pleegzuster werd Pau opgesloten op de uitgebouwde kamer. Zij werd behandeld met een serum en was gelukkig na ongeveer 5 weken weer geheel hersteld.

Daar mijne plaatsing bij het A.H.K. (Algemeen Hoofd Kwartier) nog niet was geeindigd, trok ik weer in bij mijn ouders in de Alexanderstraat. Intusschen deed ik moeite om gedetacheerd te worden bij het 4e Regiment Huzaren, dat te Breda was ondergebracht, hetgeen mij dan ook gelukte en waar ik den 1 October bij geplaatst kon worden (1915). De Cadetten gingen met 1 Juni naar den troep, waardoor mijn werkzaamheden heel wat rustiger worden en er nog iets te genieten viel van den zomer in den Haag.

Mijn detachering bij 4 Regiment Huzaren ging dan 1 October in en kwam ik bij het 2e eskadron van den Ritmeester Jhr de Rotte, die mij veel het commando overliet. Wij konden nogal eens eenige heeren aan tafel vragen zoodat het leven – ondanks de oorlogsellende- nog draagbaar bleef. In November kreeg ik tijdelijk het Commando over het 3e Eskadron, en maakte met dat eskadron de oefening naar Tholen mede, waarbij het doorwaden van “de Eendracht” plaatshad. Een schitterende oefening! De tocht had plaats in dikken mist; door het goede geleide van de luitnants Jhr van der Geus en Wynaldy Daniels, die tevoren de verkenningen hadden verricht kon het geheele Regiment overgebracht worden, zonder dat een ongeluk gebeurde.

Op Tholen had na afloop van de oefening een schitterend diner plaats voor alle officieren bij Jhr van Vredenburch die aldaar een groot buitenverblijf had.

Februari 1916 begon de Kon. Mil. Academie weer zelf de opleiding te vervolgen en werd ik weer in mijne oude werkkring teruggeplaatst. Er werd een zoogenaamd detachement gevormd, dat onder leiding stond van Majoor Feber – eertijds hoofd van onderwijs in de Artilleriewetenschappen.

Een zeer drukke tijd brak toen aan, want niet alleen had ik de opleiding van mijne eigen cadetten van het Wapen, maar daarenboven de rijlessen voor enkele Artillerieklaasen en de Genie. Het waren dagen van ‘s morgens half zeven tot half zes ‘s middags.

24 Mei 1917 herdachten Papa en Mama hun 40 jarige huwelijk. Zij kwamen hiervoor te Breda logeeren; namen hun intrek in het Hotel Duivelsbrug. Pau ging hen van dat hotel per rijtuig halen en had bij ons aan huis de feestmaaltijd plaats.

Nout (1917)
Intusschen was op 2 April Nout geboren. Vanaf zijn geboorte was het een leuk jong, dat al spoedig een aardige lach vertoonde en terecht het “Zonnekind” werd genoemd. Die trek heeft hij tot nog toe gehouden (1935). Een jongen, die veel voor een ander over heeft.

De economische moeilijkheden waren toen reeds in vollen gang. Zo moesten wij om de kachel aan te houden, wegens gebrek aan brandstoffen groote proppen papier maken, die eenigzins vochtig in de kachel werden geworpen. Op die wijze had men tenminste eenige warmte. Brood-vleesch-en andere kaarten moest iedereen hebben en overleggen om iets te kunnen koopen. Doordat ik aan de Academie was, konden wij vleesch van het Rijk krijgen en werd dit door militairen aan huis afgeleverd.

Pau had privaatlessen en ging daarna naar de meisjesschool van het Nut van het Algemeen. Joop en Nout konden heel aardig samen spelen en grooter wordende werd al heel spoedig met het hobbelpaard en de box van Nout een rijtuig voorgesteld (De foto’s laten dit duidelijk uitkomen).

Gelukkig kwam in November 1918 het einde van den oorlog. De vele moeilijkheden met de demobilisatie en revolutieneigingen brachten voor het leger allerlei afbraak mede en vroeg ik mijn ontslag aan van de K.M.A. De toenmalige Eerste Officier Luit. Kol van Everdingen verzocht mij herhaaldelijk te blijven en toen daarenboven van de Cadetten (ik had het 2e jaar Cavalerie) de vraag tot mij kwam om te blijven, trok ik mijn ontslag-aanvrage in en zoo bleef ik weer een cursus en ging mijn 9e jaar in aan de K.M.A.

22 April 1919 stierf Grootmama de Waal plotseling. Zij was 92 jaar

Leo (1919)
Den 1 Juli 1919 werd Leo geboren. Een gezond en flink kind.

Het laatste jaar was Mama bedlegerig geworden. Zij had hevige zenuwpijnen in de gewrichten. Hoewel van alles werd gedaan om haar te helpen kon niets baten. Voor Papa was het zeer zwaar. Zelf leed hij nog steeds onder het gebroken been en hoewel hij zich wel overal heen kon verplaatsen, bleef het loopen toch inspannend.

Het huis in de Alexanderstraat werd te groot en werd er uitgezien naar een kleiner en doelmatiger woning. Als een bijzonderheid over de prijzen van de huizen in dien tijd worde hier vermeld, dat Papa het huis in de Alexanderstraat einde 1918 voor f100.000 kon verkoopen. Wanneer Mama toen niet ziek was geweest, was dit bod wel aangenomen; in November 1919 kreeg Papa er f80.000 voor en kocht het huis in de Surinamestraat 10 voor f40.000 van de toenmalige Lt der Marechaussee Jhr I.D. Loman Trip.

Met veel moeite en zorg werd Mama overgebracht en kwam geheel onder zorgen van een pleegzuster. Kort daarop vertelde Dr Quanjer mij, dat zij zeer ernstig ziek was en kanker had in de lever. Het huishouden werd gedaan in overleg met Cis, die keukenmeisje was geworden en Trijntje een nieuw –zeer godsdienstig- 2e meisje.

Jet logeerde nog een maand in den Haag en kon Leo aan het bed van mama staan in de wieg. Hierdoor is ook de foto van Leo in de wieg ontstaan. Wat genoot Mama toen nog van haar 4e kleinkind!

Naar Tilburg
In Augustus 1919 verliet ik voorgoed de Kon. Mil. Academie. De toenmalige Eerste Officier Lt Kolonel van Everdingen trachtte mij weder over te halen om te blijven, ten einde later hoofd van Onderwijs te worden. Ik bedankte echter omdat de afbraak van het Leger mij te bezwarend werd. Hoewel reeds mijn plaatsing aan het Depot te Haarlem was vastgesteld kon ik nog gedaan krijgen, dat ik werd overgeplaatst naar Tilburg om daar dienst te doen bij het 2e Regiment Huzaren als ritmeester van Speciale Diensten.

Ik kon in Breda blijven wonen; het huis was echter onder ons verkocht en moesten wij uitzien naar een ander. Gelukkig vonden wij op de Ginnekenweg 104 een nieuwe woning, die echter voor f18.000 moest worden gekocht. Papa hielp mij aan f5000 en ik nam een hypotheek van f10.000. Eerst in Mei 1920 trokken wij er in, na veel moeilijkheden te hebben overwonnen en herhaalde beroepen op de toen bestaande “Huur Commissie”.

Mijn dienst in Tilburg was zeer aangenaam. ‘s Morgens had ik tijd om te rijden en mij te werpen op de bibliotheek, waardoor ik de “Geschiedenis van het 2e Regiment Huzaren” kon samenstellen dat met behulp van des Regiments Commandant jhr van de Poll kon worden gedrukt en uitgegeven. In de namiddag had ik dienst in de Kloosterkazerne te Breda, waar de mobilisatie voorbereiding van de Treinafdeling van de III Divisie werd voorbereid en waarvoor ik verantwoordelijk was aan den Chef van de Staf der Divisie Majoor van de Roemer. Na korten tijd stelde hij voor om werkzaam te zijn op het Divisiebureau als toegevoegd officier.

Hierdoor kwam ik te werken onder den Generaal Majoor Jhr Graswinkel, een zoon van Dr Graswinkel met wien mijne ouders in Amersfoort zeer bevriend waren geweest. De Generaal Graswinkel was getrouwd met een Juffr. Van Esten, een vriendin van Mama Pit.

Na 8 maanden op het bureau te hebben gezeten kwam het 3e Eskadron te Breda vrij en werd ik met het Commando er over belast. Ik had bij dat Eskadron de Luitenants Hinlopen, Lumink en Mathou.

Overlijden Mama
Den 29 October ’20 kwam uit den Haag het bericht dat Mama was gestorven. Reeds ‘s avonds tevoren had Papa opgebeld, dat het einde naderde. Toch heeft zij nog den geheelen nacht een doodstrijd gehad en had nog ‘s avonds met Cis het huishouden voor den volgenden dag besproken en zelfs nog iets gegeten. Toen ik den volgenden morgen kwam was alles echter afgeloopen.

Nog een week voor het sterven (ik ging zeer dikwijls naar den Haag) had Mama mij bij zich geroepen en heeft mij toen eenige wenschen kenbaar gemaakt. Voor Pau waren allerlei gouden voorwerpen bestemd en vroeg zij ook uitdrukkelijk: zullen jullie voor Cis goed zorgen. Deze was dan ook bijzonder vriendelijk en behulpzaam geweest. Mama werd opgebaard in de slaapkamer voor de spiegelkast. Vreeselijk was zij veranderd.

Zoo bleef Papa alleen achter met Cis en Trijntje in het huis Surinamestraat 10. De man had een goede verzorging en kon nog iets aan het leven hebben. Natuurlijk ging ik af en toe naar hem toe en was het een genot hem bezig te zien in zijn volle belangstelling voor alles wat in het belang van den Haag kon worden gedaan. Hij genoot van de verhalen, die ik hem over de kinderen en het eskadron kon vertellen. In het voorjaar van ’21 begon hij te sukkelen met een open been en moest toen geruime tijd zijn kamer houden. Dr Quanjer aan wien ik geschreven had, deelde mij mede, dat Papa een man van den dag was. Toch herstelde hij zich en kon in September 1921 nog een kort reisje maken naar Arnhem en omgeving, waarbij ik hem vergezelde, Wij hadden een heerlijke reis. Na afloop logeerde hij bij ons in Breda en zat af en toe met Leo op schoot.

Overlijden Papa
Den 13 April ’22 gingen Jet en ik met Joop en Pau logeeren in den Haag. 14 April (Goede Vrijdag) hadden wij een diner bij Bep Kemper ter ere van het huwelijk van Willy Haitink en Annie Verschaffelt. Papa was toen erg verkouden, had geen smaak en veel last van de “hik”. Niet hadden wij toen kunnen denken, dat hij den 19 April d.a.v. plotseling zou heen gaan. Na nog ‘s morgens met ons op het Paviljoen van de Witte te hebben gezeten, was hij ‘s avonds om half negen reeds overleden. Terwijl hij dien dag herhaalde benauwdheden had, was zijn eenigste zorg, dat wij dit mede maakten en toch was het gelukkig, dat wij er juist waren. Met Jet, Cis en Trijntje stonden wij aan het sterfbed en sloot ik zijn ogen.

Daarmede was een levensperiode afgesloten; ik kwam als oudste van de familie de Waal naast de andere familieleden te staan. Na de begrafenis gingen Jet en ik weer terug naar Breda het huis in den Haag overlatende aan Cis. Voor de afwikkeling van den boedel reisde ik dikwijls op en neer,

In de gegevens over mijn vader kan men vinden hoe hij was bemind en bekend en welk een werkzaam leven hij had gehad. Nog steeds wordt met grooten lof over hem gesproken en wanneer iemand hoort, dat ik de zoon ben van “Jan” de Waal, dan staat vrijwel de geheele Wereld voor mij open! Mijn nageslacht mag zulk een man wel steeds als voorbeeld nemen. Eerlijk, rechtschapen, kundig en werkzaam!

Plotseling kwam het bericht, dat ik den 1 Juni naar de Wielrijders moest. Dankzij vele besprekingen lukte het mij deze detachering uitgesteld te krijgen tot 1 November ’22.

Frits
Van Frits kwam het bericht, dat hij uit Canada wilde overkomen om mede de zaken van Papa te regelen en kwam hij in Augustus over. Wij hadden elkaar in 16 jaar niet gezien. Frits logeerde bij ons in Breda en was ook af en toe in den Haag; in de vacantie van Joop en Pau gingen wij met het geheele gezin in de Surinamestraat logeeren mede omdat het voor Leo noodig was veel aan zee te zijn. Onze Juf ging mede. Leo maakte bij het loopen den indruk, dat een der heupgewrichten niet goed functioneerde. De dokter meende dat door zeebaden dat wel zou herstellen. Hij heeft juist gezien! In September ging Frits weer terug naar Canada en moesten wij gaan beslissen wat er met het huis van Papa zou gebeuren.

Verhuizing naar Surinamestraat
Eindelijk besloten wij het huis op den Ginnekenweg te verhuren, Jet met de kinderen naar den Haag in de Surinamestraat te doen gaan terwijl ik in ‘s Hertogenbosch op kamers zou gaan wonen. Op die wijze zouden wij kunnen afwachten wat in 1923 ons nieuwe garnizoen zou zijn. Wij verkochten een groot gedeelte van onze eigen inboedel en een gedeelte van de boedel in den Haag en trokken met de rest van onze inrichting in de Surinamestraat, waar gordijnen kleeden, enz aanwezig waren. De kamer van Papa bleef intact, de eetkamer eveneens, zoodat wij het gevoel kregen in het ouderlijk huis te wonen.

Na mijn dood zullen de kinderen dus nog een groot gedeelte vinden van den boedel van hun grootouders. De portretten in zwarte lijst liet Papa voor ons maken en kregen wij als st Nicolaascadeau op 5 december 1921. De man heeft waarschijnlijk wel geweten, dat hij spoedig zou heengaan en wilde op deze wijze ons een herinnering geven aan een goed en gelukkig span menschen.

In ‘s Hertogenbosch werd ik buitengewoon vriendelijk ontvangen en was het de familie Tilman, die mij wekelijks gastvrijheid aanbood. Ik had daar mijn eigen servetring! Door dien ontvangst werd allengs mijn groote verdriet door het plotseling heengaan van mijn vader verzacht. Nooit en te nimmer kan ik echter vergeten, wat ik in mijne ouders heb verloren. De beide portretten in zwarte lijst boven mijn cylinder bureau zien dagelijks op mij neer en blijven van grooten invloed op mijn eigen handelingen.

Den 1ste Oktober 1923 eindigde mijn detachering bij de Wielrijders, toen nog Bataljon! Gelukkig kwam er juist een vacature in den ritmeester rang bij het 3e half Regiment Huzaren, zoodat ik op 16 November het 2e Eskadron kon overnemner. Tusschen 1 Oct- 16 November werd ik tijdelijk werkzaam gesteld op het inspectie bureau. Het Eskadron’s Commando was een kolfje naar mijn hand! R.C. was de colonel G.J.A.A. Baron van Heemstra, die later werd opgevolgd door den Kolonel E.W.A. Gelderman. Zij lieten mij veel vrij en was het mij mogelijk verschillende kleine en groote oefeningen te ontwerpen en te houden. In dien tijd heb ik ook menige cursus geleid voor reserve-officieren.

In 1925 werd mij het verzoek gedaan om of instructeur van de Rijschool te worden of directeur van de School voor Verlofsofficieren. Een overplaatsing naar Amersfoort zat hieraan vast. Daar ik mij rijkundig niet voldoende vlot vond, bedankte ik voor de Rijschool en door toedoen van Kemper lukte het mij op het laatste oogenblik nog ontslagen te worden van de School Verlofsofficieren, waar de benoeming reeds was afgekomen. Met het oog op de gezondheidstoestand van Jet en hare dikwijls voorkomende bezwaren om menschen te zien, kwam het mij ook minder gewenscht voor naar Amersfoort te verhuizen. Was ik Instructeur van de Rijschool geworden, dan wachtte mij later het Directeurschap, waaraan een groot aantal beleefdheden vast zitten tegen over vreemde officieren, die een bezoek komen brengen.

1 September 1927 werd ik benoemd tot ritmeester-adjudant bij de nieuwen regimentscommandant Kolonel Clavareau. Met genoegen denk ik terug aan het bureauwerk, dat in de grootsche harmonie werd verricht met R.C, officieren en lager personeel (standaarddrager Elshoff).

Plotseling moest ik in November 1928 invallen als adjudant van den insp der Cavalerie en kwam op het Inspectiebureau bij den Generaal-Majoor A. van Mens. Hoewel ik ernstige bezwaren tegen deze detachering opperde, ging mijn tewerkstellign aldaar toch door en heb ik er achteraf nooit spijt van gehad. De Generaal was een zeer aangename persoonlijkheid, met wien ik vele dienstreizen maakte en dien ik hoog heb leeren waardeeren en met wien ik op zeer vriendschappelijken voet ben gekomen.

In April 1929 liet ik mij door Dr van Luyt, militair chirurg opereeren aan aambeien. Deze operatie geschiedde in het Roode Kruis Ziekenhuis. Na + 10 dagen was ik weer thuis en kon mijn werkzaamheden verrichten.

Den 22 Juli 1929 werd ik benoemd tot Majoor, echter zonder tractements-verhooging, zooals dat toen gebruikelijk was.

Bij mijn terugkeer naar het Regiment bood de Generaal mij zijn portret aan met een zeer vriendelijk onderschrift terwijl hij Jet en mij op een afscheidsdiner te zijner huize uitnoodigde met de andere heeren en dames van zijn staf. Ik kwam toen weer tijdelijk op het Regimentsbureau terug; daar de Majoors echter een 5e eskadron moesten commandeeren liep mijn adjudantsfunctie ten einde. Ik werd vervangen door den Ritmeester Bischoff van Heemskerk.

In Juli 1931 werd het commando voor het Regiment overgedragen aan den Lt Kolonel A Diemont en moest ik verhuizen naar Deventer. Daar ik toen juist in eenige cursussen voor res. officieren zou les geven en daarna nog verlof kon krijgen, werd mijn vertrek naar Deventer uitgesteld tot 1 September 1931. Aldaar betrok ik kamers in de Boedkensstraat, terwijl Jet in den Haag bleef met de kinderen. Ik at aldaar in het Hotel van Wely.

Gelukkig kwam op 1 Januari weer een plaats vrij in den Haag, zoodat ik op dien datum weer terugging naar het 5e Eskadron II Regiment Huzaren.

Pensioenering
Reeds meermalen had ik mij geuit geen pleizier meer te hebben in den dienst, omdat ik de betrekking ongeschikt achtte voor een majoor. Steeds meer moeilijkheden stapelden zich op. Mijn ambitie, lust tot het houden van oefeningen, enz. werden onderdrukt omdat men mij aan het hoofd van mobilisatie bureau, tevens Commandant 5e Eskadron dit niet kon opdragen. De R.C. Diemont was daarenboven een zeer onevenwichtig man, wiens opvattingen en optreden tegenover de troep mij dikwijls ergerden.

Daarbij kwam, dat ik het onmogelijk vond, dat een majoor evenals de jongste ritmeester, werkdiensten moest verrichten. In 1933 kwam er nog bij, dat Joop werd afgekeurd voor de Kon. Mil. Academie. Een en ander bij elkaar genomen, besloot ik in Juni 1933 mijn pensioen aan te vragen met ingang van 1 Augustus, ik moest daarbij zorgen een behoorlijk pensioen te krijgen, dat alleen mogelijk was, indien er geen tractements-verlaging had plaatsgehad. Mijn pensioen werd nu vastgesteld of f3621.-

Een bepaling in de Pensioenwet maakte het mogelijk, dat ik zonder keuring, enz en alleen op eene mededeeling dat ik mij niet meer ten volle geschikt achtte, het leger zonder reserveplicht kon verlaten. Zonder pedant te zijn, is het mij ter oore gekomen, dat er een schok door het wapen ging, toen ik ontslag had aangevraagd. De verschillende brieven, ontvangen bij mijn pensioenering wezen er ook op. Het regiment gaf een afscheidsmaaltijd, waaraan verschillende oud-leerlingen en kameraden deelnamen. Een album van de officieren en een groote foto van de onderofficieren waren blijken van belangstelling. Den 30 Juli (zaterdag) nam ik voor het Regiment afscheid van de Standaard.

Roode Kruis
Den 1 Augustus d.a.v. deed ik mijn intree op de bureau’s van het Ned. Roode Kruis, waar een afgebakende taak mij wachtte: “het organiseeren van de mobilisatie van de Roode. Kruis Compagnieen uit de transportcolonnes” (Mil.Commissaris Ned. Roode Kruis.).

Daar is een arbeid gekomen, die mij zeer aangenaam was en mij het gevoel gaf het werk van mijn vader – Onder Hoofd Commissaris en Onder-Voorzitter aan het Ned. Roode Kruis te kunnen helpen voortzetten. Hoofd Commissaris was de gep. Luit-Gen R Bakker van het N.O.I. Leger, Leger Comm. Lt Gen van Munninckrede. Met mij als militair commissaris werkten mijn vriend Wim Lucardie (gen.”Lucas”) en de gep. Kapt Schouten.

Z.K.H. Prins der Nederlanden was voorzitter. Met hem had Papa nog gewerkt; men kan gerust zegggen, dat Papa de Prins de eerste schreden heeft geleerd op het gebied van het Roode Kruis Papa had als leerling van de Stafschool een organisatie en de taak van het Roode Kruis uitgewerkt en had -zooals hij mij zelf heeft verteld- van dezen arbeid nog veel pleizier.

Lid Bestuur op sociaal gebied
Kort na mijn pensionering kreeg ik van den gep. Luit. Generaal Hoogenboom het verzoek om secr-penningmeester te worden van de Afd. Den Haag van de Kon. Nat. Vereeniging tot steun aan de Militairen (Secr-penn. Afd. Den Haag van Stamil). In October nam ik die functie op mij. Deze is aanleiding geworden tot mijn werk op “sociaal” gebied. Immers kwam ik hierdoor in aanraking met allerlei personen, die hard hulp noodig hadden en niet alleen door onze Vereeniging konden worden geholpen.

Het werk breidde zich dan ook – door aanknooping van vele connecties- sterk uit en moest ik gaan uitzien naar iemand die mij wilde bijstaan. Mij werd toen voorgesteld mej Hecking Colenbrander, dochter van den Vice-Admiraal. Met haar werd een reorganisatie gebracht in onze afdeeling en werd in veel ruimer kring gewerkt dan ooit (de mobilisatietijd niet meegerekend). Verband werd opgenomen met het H.C.C. (Haagsch Crisis Comite), Armenraad, Gem. Vakcursussen, enz. Terwijl tevens huisbezoek kon worden gebracht. (In Juni 1935 ben ik in het Hoofdbestuur gekozen van de Kon. Nat. Vereeniging tot Steun aan Militairen)

Na mijn pensionering werd mij door den Inspecteur der Cavalerie gevraagd om een geschiedenis te schrijven over de Inspectie der Cavalerie. Van Aug. 1933 tot Februari 1934 was ik heir mede bezig en kon daarna het boekje verschijnen.

In November 1933 werd mij verzocht penningmeester te worden van de ‘sGravenhaagsche Vakschool voor Meisjes in de Louise Henriettestraat no.10; deze betrekking aanvaardde ik in Januari 1934. Ook dit bracht meer werk mede, dan ik gedacht had; vooral door dreigende bezuinigingen moest de penningmeester veel van zich doen hooren.

Blijkbaar werd mijn werk door het Bestuur zoodanig geapprecieerd, dat na het aftreden van den Voorzitter, Jhr van Peskel, men mij tot voorzitter van het Bestuur (Voorzitter ‘s Gravenhaagsche Vakschool voor Meisjes) koos.De school leefde toen in een periode van verbouwing en reorganisatie, zoodat het werk zich steeds vermeerderde. Met volle kracht heb ik mij aan dit werk willen geven. In hoeverre het success zal hebben zal de tijd moeten wijzen.

Intusschen was ik tevens gekozen tot secretaries van de Ned. Vereeniging Voor Volks- en Schoolbaden, eene Vereeniging waarvan ik sedert 1919 in het Hofdbestuur zat.
November 1934 werd ik lid van het Bestuur van de Haagsche IJsclub en met Januari 1935 Afdeelings Consul van de A.N.W.B.

Al deze bestuursfunctie brachten hun werk mede en was het voor Jet wel heel moeilijk zich hierin te schikken. Er bleef te weinig tijd over voor het gezin. In zekeren zin was dit juist, maar van de andere kant was het noodig mijn belangstelling te toonen voor vele zaken in het Haagsche leven. Vele aanvragen heb ik afgewezen om niet te veel bestuursbetrekkingen te krijgen. Een nieuwe kon ik echter niet afslaan en wel het Voorzitterschap van de “Stichting Schoolkindervoeding” – een semi-Gemeentelijke instelling. Na vele besprekingen werd in October 1935 tot oprichting der Stichting overgegaan.

31 Augustus bracht mijnen benoeming tot Officier in de Orde van Oranje Nassau. Gelukkig heeft het geen jaloezie gewekt, dat de gepensioneerde hoofdofficier van het Wapen beoemd is met passeering van de actieve; de hartelijke brieven uit het Wapen wijzen hierop.

Bij K.B. van 22 Januari 1936 werd ik benoemd tot Lid van het College van Regenten over de Gevangenissen en werd den 15 Februari d.a.v. in de Vergadering door den Voorzitter Dr Sap geinstalleerd. Dit College, bestaande uit allerlei personen van verschillende rang zal mij in aanraking brengen met vele menschen die ik in mijn militaire carriere niet zou ontmoeten. Het werk aan deze functie verbonden is niet overdadig veel. Het bestaat uit 1x in de 14 dagen vergaderen en bij den dienst van z.g. maandcommissaris het bezoeken van de verschillende gevangenen opgesloten in het Huis van Bewaring, de Strafgevangenis en de Bijzondere Strafgevangenis en cellen.

Joop naar Indie
In Februari deelt Joop ons mede, dat hij spoedig naar Indie zal vertrekken. Hoewel zijn carriere daar gemaakt moet worden nadat hij in November 1933 eene betrekking in Amsterdam bij de Handelsvereeniging Oost- Indie had aangenomen, valt het toch zwaar te moeten denken dat wij den jongen de eerste 8 jaar niet zullen zien. Den 2e April brengen wij hem ‘s morgens om 9 uur aan den trein S.S., die hem rechtstreeks naar Genua zal voeren. De gevoelens, die op dat oogenblik van afscheid in mij om zijn gegaan, zijn niet te beschrijven. Joop de Waal1. Medan 1937Mijn verdriet is groot maar daar tegenover staat de vreugde, dat hij een behoorlijke positie krijgt, waarin hij zichzelf kan redden. Met het maandsalaris van F225 zal hij zich geheel kunnen bedruipen en zijn voor ons de financieele zorgen geweken voor zijn opvoeding. Maar… het is je oudste jongen, die afreist en die je als man zult terugzien. Wij hopen er het beste van!

Joop de Waal, Medan

In Maart van dit jaar word ik geinstalleerd als Regent van de Stichting “ Rosenburg” te Loosduinen. De vraag om lid te worden van dit college wordt mij gedaan door den gep. Kolonel der Mariniers Groen, die een en ander van mij had gehoord bij de voordracht voor het College der strafgevangenissen. Deze kol. Groen was Luitenant der Mariniers in den Helder toen mijn vader daar Kapt i.d. Gen. Staf was.

30 April d.a.v. ontving ik uit handen van de Prinses het “Kruis van Verdienste” van het Ned. Roode Kruis.

31 Augustus d.a.v. werd mij ter gelegenheid van den verjaardag van H.M. de Koningin de titulaire Rang van Luitenant Colonel verleend. (11 Jan 1950 Kolonel-tit). Hoewel ik niet bepaald prijs stelde op deze rangsverhooging, heeft zij dit voordeel, dat ik door mijn werk bij het Roode Kruis. dat mij veel in aanraking brengt met het Leger, op een plaats ben gekomen, die mijn tijdgenooten in het Leger hebben.

Den 8 September werd het engagement van de Prinses met den Prins von Lippe Biesterfeld bekend. De vreugde in ons land is onbeschrijfelijk. De jonge menschen zijn door liefde tot elkaar gekomen. Vrijdag 11 September kwamen zij op het Roode Kruis. en werden wij aan hem voorgesteld. Een keurige jonge, vlotte kerel. Een net gezicht en een mooie mond met tanden. Iemand die reeds iets heeft gepresteerd en wel degelijk in ons land een persoon zal worden.

Nout naar Engeland
In Juli 1936 slaagde Nout voor ‘t eindexamen H.B.S. 5 jarige cursus. Hij heeft er hard voor moeten werken; bij het verlaten van de School zeide de Rector tegen hem: “Wij zullen nog wel eens zeggen: was Nout de Waal er nog maar”. Als redactielid van de courant en organisator van een interlyceale agenda heeft hij zich zeer verdienstelijk gemaakt. In October zonden wij hem naar Engeland, waarvan hij in Maart 1937 als volslagen Engelschman terugkeerde. De 4 voor Engelsch op het eindrapport zou nu met 10 worden beoordeeld! Mei 1937 ging hij werken bij Blauwhoedenveem in A’dam.

Leo naar Rotterdam
Juli 1937 slaagde Leo voor ‘t eindexamen H.B.S. 5-jarige cursus. Hij was nog 17 jaar op den dag van de uitslag. Waar voor hem de toekomstplannen onzeker waren deed hij examen voor de K.M.A. en Willemsoord (Marine). Na eerst voor de K.M.A. te zijn afgekeurd, werd hij bij herkeuring goedgekeurd. Voor de Marine was hij, door slechte oogen, helaas! geheel ongeschikt. Hij werd niet geplaatst bij de Genie en zag er vanaf bij een der Wapens in Indie te gaan dienen, waartoe de mogelijkheid bestond. In September liet hij zich inschrijven in Rotterdam aan de Handels Hoogeschool, ten einde de studie in de economie te beginnen.

In de maand Ocotber werd ik verkozen tot Voorzitter van den “Bond van Vereenigingen van het Nijverheidsonderwijs”. De belangstelling, welke ik had getoond voor het meisjesnijverheidsonderwijs, was reden dat de aandacht op mij was gevallen, zoo werd mij bij de installatie medegedeeld. Men hoopte ook belangstelling voor het jongensonderwijs. (December 1953 afgetreden na 17 jaar werkzaam te zijn geweest. Een aardige functie heb ik die jaren bekleed en heb het gevoel gekregen ook te worden gewaardeerd; hoewel reeds eerder ontslag te hebben aangeboden werd mij steeds verzocht te blijven. Een reden was voor ‘t ontslag de toestand van Jet, die mij te veel aan huis bond. – Erelid en verguld zilveren medaille)

Den 20e April 1938 gaf ik het archief over van den Afd. Consul A.N.W.B. Dit werk had nooit mijn volle belangstelling gehad, zoodat het mij verheugde door toevallige omstandigheden (de afd. Consul uit Brabant vestigde zich te den Haag) het werk in andere handen kon stellen.

Intusschen was mij verzocht op te treden als Voorzitter van de Archipelwijk voor de Luchtbeschermingsdienst. Mijn secretaris werd Mr Gottschalk, advocaat terwijl Mevrouw van Woerkom-Fock als penningmeesteresse zou optreden.

Met ingang van 1 September 1939 werd ik benoemd tot lid van het Dagelijksch Bestuur van het N. Roode Kruis. met de bedoeling op te treden als penningmeester, tegelijkertijd werd ik e.o. als Leger Commissaris, welke functie ik sedert 1938 had bekleed, nadat de Gen. van Munnikrede was afgetreden als Hoofd Commissaris en Lucardie als zoodanig was opgetreden.

Mijn uittreden uit het militair gedeelte van het Roode Kruis had als reden, dat ik mij niet kon vereenigen met de wijzigingen, die waren aangebracht door het in functie brengen van een Mobilsatiebureau, waarvan aan het hoofd werd geplaatst de gep. Kol. De Man, die geheel buiten het Roode Kruis. stond. Hij passeerde daarmede den Mil. Cr A.H. C. F. Keyzer, Luit. Kol. der Luft, die reeds 3 jaar met volle ijver, gratis zijn werkkrachten had gegeven. De notulen der vergadering van het Roode Kruis uit eind 1938 en begin 1939 geven vrij nauwkeurig aan wat er is geschied.

Mobilisatie en Oorlog
29 Augustus werd de Mob. afgekondigd ten gevolge van den oorlog uitgebroken tusschen Frankrijk & Engeland eenerzijds en Duitschland anderzijds, de Duitsche agressie tegen Polen was hiervan de oorzaak. In September 1939 wordt opgericht het “Nationaal Steun Comite” onder voorzitterschap van den Prins. Het Nationale Fonds voor Bijzondere Nooden en de Koninklijke Nationale Vereeniging tot Steun aan Miliciens, vormen de z.g. steunpilaren. Als gevolg hiervan woon ik de vergaderingen van het Fonds van Bijzondere Nooden bij terwijl de Generaal Bauduin, als vertegenwoordiger de vergaderingen van “Stamil” bijwoont. Beide verenigingen werken daardoor samen tot in Juni 1943 het Bestuur van het Fonds wordt ontslagen en dat fonds overgaat naar de Volksdienst. Dinsdag 22 Juni 1943 neemt men afscheid van elkaar. Een mooi werk is afgebroken! Het geheele personeel van het Fonds neemt zijn ontslag.

Als penningmeester Roode Kruis kreeg ik veel werk, maar kon rustig thuisblijven, terwijl ik als Leger Commissaris naar buiten had moeten gaan, “ergens in Nederland” zooals de uitdrukking heette. Veel vergaderen en beslommeringen. Vooral de moeilijkheden om voorgeschoten gelden ten bate van Defensie los te krijgen brachten een geregeld bezoek aan het hoofdgebouw met zich. Mijn eerste begrooting begon reeds met een tekort van ruim f8.000- dat mogelijk was in te halen door giften, hoogere collectegelden, enz.

Liet het zich aanzien dat men Nederland wilde sparen, den 10 Mei 1940 daarentegen vlogen des morgens ten 5 uur vele Duitse vliegtuigen boven ons land, parachuuttroepen werden neergelaten. De overrompeling was volkomen, geen bedreiging, geen oorlogsverklaring wel een plotselinge laffe aanval. ‘t Zelfde geschiedde tegen Belgie.

Leo zat te Rotterdam bijna gereed voor het candidaatsexaman economie, Nout was in Amsterdam. Elke verbinding met de jongens uitgesloten. Ook de verbinding met Indie was afgesloten. Waar gaat het heen met de beschaving.

De Pinksterdagen zaten wij midden in de gevechten en moesten daarenboven vechten tegen de binnenlandschen vijand, daar de N.S.B. de zaak verraadden aan de Duitschers. Woede en verontwaardiging overal. Op straat moest men worden aangehouden, een identiteitsbewijs toonen! 13 Mei kwam het bericht door dat de Prinses met haren kinderen naar Engeland was overgestoken; daarna volgde het bericht dat de Koningin en de regering de zetel naar elders hadden overgeplaatst.

Ik vrees dat wij doodarm zullen worden! Hoe zal de opbouw van al het vernielde moeten worder bekostigd, nieuwe bruggen, die wij met zorg en moeite hebben bekostigd moeten worden opgeblazen. Een ramp, een groote ramp!

(29 Juli 1940) Na de capitulatie op 15 Mei, bezetten de Duitsche troepen ons land en is elke vrijheid van handelen verloren Hoewel werd gezegd dat niet aan onze volksaard zou worden getornd, drukt men toch – waar mogelijk- de Duitsche stempel op alles. Een ding kan men ons echter niet afnemen, d.i. de goede organisatie van alle taken van dienst. Hierover zijn de Duitschers het ook eens en zijn vol bewondering over hetgeen in ons kleine land is georganiseerd.

Onder het “motto” dat de Duitschers, die in Nederlands Indie zijn geinterneerd, slecht worden behandeld, worden hier te lande represailles genomen en worden vooraanstaande personen, o.a. ook van de hofhouding, gevangen genomen en afgevoerd naar Duitschland. Dat noemt men beschaving brengen! Het is zeker dat in Indie de behandeling goed is. Allen zijn gebracht naar de Preanger en in de omgeving van het Tobameer op Sumatra, waar het klimaat uitmuntend schijnt te zijn. Men wil blijkbaar de Duitschers niet in hunnen betrekkingen herplaatsen uit angst voor verraad. Ook daar zal de N.S.B. wel de noodige onrust te weeg brengen.

Langzamerhand wordt de stemming onder onze bevolking zoodanig dat men niet meer hardop in trams en op dtraat durft te praten. Gevaar van aangebracht te worden overal. Den 25 Mei komt het bericht van vorming eener “Nederlandsche Unie” onder leiding van Mr Linthorst Homan, Mr Eindhoven (*Einthoven) en Prof. de Quay. Eene Unie die alle goed gezinde Nederlanders wil vereenigen en tegenover het Duitsche gezag de belangen van ons land wil behartigen, mede in overleg met de Secretarissen-Generaal der Departementen, die gezamelijk “de” regering vormen.

Eene uiting van liefde voor ons Vorstenhuis was het dragen van een witte anjer op 29 Juni, den verjaardag van den Prins. In den Haag gaf dit aanleiding tot provocerend optreden van de N.S. B; de Duitschers trachtten ‘s avonds de inwoners van den Haag te intimideeren door met 4 vliegtuigen zeer laag en zeer snel over de stad te vliegen. Relletjes op verschillende plaatsen. Toen de leden van de N.S.B. probeerden de bloemen af te rukken, werden gilletemesjes achter de bloemen gesteld en kreeg men verwonde handen bij de aanranders. Gen. Winckelman, de opperbevelhebber werd met gejuich begroet en met bloemen betrooid toen hij in het Paleis zijne handteekening ging zetten. Overal zag men oranje bloemen. Voor ‘t Paleis in het Noordeinde werden de bloemen neergelegd en ook voor het standbeeld van Koningin Emma in het Rosarium stroomde het van bloemen. Gelukkig is de Oranjegeest weer terug!

Nog steeds geen verbinding met Indie.

(9 September 1940) De stemming tegen de bezetting wordt steeds heftiger. Al onze levensmiddelen worden weggevoerd met het gevolg dat vrijwel alles is gedistribueerd. Zelfs scheerzeep. Met de N.S.B. zijn meerdere vechtpartijen. Het volk wenscht niet door hen gecommandeerd te worden. De opgerichte Nederlansche Unie tracht eenheid te brengen onder de bevolking. Het driemanschap: Linthorst Homan, Eindhoven (sic) en de Quay kan nog niet bereiken wat zij willen, daar zij geen steun hebben van de C.H. partij van de Anti-Revolutionairen. Zelfs de liberalen steunen nog niet. Onze verdeeldheid over verschillende partijen is niet verkeerd; men moet elkaar echter steunen, wil men tegenover de bezetting zich als groot volk toonen. De grootsch opgezette aanval der Duitschers op Engeland wordt iederen dag verwacht! Na 10 uur ‘s avonds mag men niet meer op straat, zelfs niet in zijn eigen tuin.

In februari slaagt Leo voor zijn candidaatsexamen economie. Nout is 1 December officieel geengageerd met Onky Redeker, dochter van een tabakshandelaar te Amsterdam; stiefmoeder is een Russische. Onky maakt een aardige en lieve indruk. Zij is een eenvoudig, behulpzaam meisje. Opgewekt van aard en belooft de juiste vrouw te worden van Nout. Hij verdient een goede vrouw.! Helaas is de toekomst voor hem onzeker, daar Blauwhoedenveem-Friezenveem ten gevolge van den oorlog is afgesloten van hare kantoren in het buitenland. In maart krijgt Leo een betrekking bij den Bond van Adverteerders en gaat in Amsterdam wonen op dezelfde kamer met Nout. Gelukkig dat de broers het samen nog steeds goed kunnnen vinden. Leo verdient f85. p.m.

De oorlog heeft zich uitgebreid tot JoegoSlavie,waar bloedige gevechten worden geleverd. Vernieling overal! In Nederland wordt het met de voeding steeds moeilijker. Vrijwel alle levensmiddelen zijn gedistribueerd. Vanaf 1941 zijn ook aardappelen slechts op de bon te verkrijgen.

Vanaf 1 September 1940 hebben wij geen dienstbode meer. Jet moet veel zelf doen, maar heeft enige dagen per week hulp van een zeer goede, betrouwbare werkvrouw. Wij eten van de kok Gerda, dat zeer goed en smakelijk is. Zelf moet ik ook meedoen aan tafeldekken, enz. Wij kunnen ons nog handhaven in het huis, waar wij heerlijk rustig wonen. Ondanks de kolennood kunnen wij een kachel blijven stoken. Zelf nu (28 April ‘40) hebben wij op mijn kamer de kachel nog aan. Het is de laatste weken dan ook guur en koud met hevige N en NO winden.

Uit Indie hooren wij niets. Het is nu een jaar geleden dat Joop het laatst schreef. Zullen wij ooit weer wat hooren en den jongen met zijne vrouw terugzien?

1941
De oorlog gaat door. Sedert 20 Mei is er een groote slag om Kreta. Volgens de verhalen is de toestand in Duitschland slecht. De voeding hier te lande wordt ook moeilijker. Zelfs onze Kok kan niet meer het normale eten geven. (26 Mei 1941)
Kreta wordt veroverd door de Duitschers, met gevolg dat geheel Z.O. van Europa in de macht van Hitler is.

22 Juni 1941 valt Duitschland Rusland binnen om zich meester te maken van de Oekraine. In betrekkelijk korten tijd, dringen de Duitse troepen Rusland binnen, maar worden in de lijn Rival-Smolensk-Odessa tegengehouden, St Petersburg wordt ernstig bedreigd – Odessa is reeds meer dan een week omsingeld (8 Sept).

Onky en Nout en Leo hebben in Augustus een week bij ons gelogeerd, Leo veertien dagen, ging nog zeilen. Onky en Nout zijn een week in Twijzel (Friesland)gaan logeeren. De geheele maand Augustus is het zeer slecht weer geweest. Vrij koud, regen en stormen. Jet en ik logeerden van 2 t/m 9 Augustus in het Motel Clareman op de Scheveningsche weg. Steeds storm en regen.

(7 Sept 1941) Jet valt van de trap en breekt haar rechter kuitbeen. Gelukkig is de breuk nogal zuiver, daardoor gehoopt kan worden op een spoedig herstel. Intusschen is het een vervelende kwestie, die minstens 6 weken duurt. Als hulp komt ‘s morgens een wijkzuster. De eerste nacht van 7/8 Sept.- hoewel pijnlijk is vrij goed verloopen. Langzamerhand kan zij zich weer in huis bewegen. De pijn is over. Het geheel is een betrekkelijke rust periode.

11 Oct. komen Nout en Onky over. Onky krijgt griep en blijft den geheelen week bij ons. Zondag 19 Oct vertrekt zij weer, zoo goed als geheel hersteld.

Dr Smit, rustend arts, maakt een schilderij van mij; 13, 15 17 en 24 October poseer ik.
18 October steken wij de kachel op mijn kamer aan; zij gaat 19 October ‘s avonds weer uit. Wij zitten met voetenzak en plaids in de kamer. Gelukkig is de temperatuur niet zoo laag, dat het erge koude lijden is. Brandstoffen moeten worden bespaard evenals electriciteit en gas.

Hierop volgde tot + 9 Januari 1942 betrekkelijk zacht winterweer; uit kolengebrek moesten wij toch de eetkamer ontvluchten en gingen vanaf 1 November alle maaltijden in het spreekkamertje gebruiken, waar het door de gaskachel spedig warm was te krijgen (+ 60F).

Om 10 Januari kwamen de hr en Mevr Redeker bij ons eten. Wij konden in de eetkamer zitten en staken de kachel in de salon aan. Ook den 11e Januari mochten wij in de groote kamers herdenken. De koude werd zoo streng (zie mijn dagaantekeningen) dat wij gedwongen waren in de keuken te eten. Profiteerend van de kookkachel hadden wij daar tenminste warmte. Ontbijt en koffiedrinken deden wij in ‘t spreekkamertje. Door de strenge winter, met voortdurende sneeuwbuien was ervan uitgaan weinig sprake. Alleen kon ik mijn werk verrichten. De trams waren propvol. Het materiaal leed geweldig. Vergaderingen in Amsterdam werden uitgesteld daar ook het spoorwegverkeer veel stagnatie ondervond.

Met 1 Februari wordt Paul rechter te Amsterdam en verhuizen zij daarheen. Wie zal zeggen of deze benoeming blijvend is nu zij is gesteund door hen, die met den vijand heulen. Is Paul N.S.B. of Deutschfriendlich? Men neemt het hem kwalijk!

Vanaf 1 Februari werd Nout op wachtgeld gesteld bij “Blauwfries” en kwam hij bij ons inwonen. Hij vond op 3 Februari eene betrekking bij de Zuivelcentrale (oude Bronovo gebouw a/d Laan v Meerdervoort). Bij de van Rossums kwam groote droefenis, toen het bericht binnenkwam dat Maarten in Sachsenhausen (D.) was overleden. De jongen had 1 ½ jaar in de gevangenis gezeten, daarna werd hij overgebracht naar een concentratiekamp in Amersfoort en na een verblijf van 1 week in D stierf hij reeds. Gebrek aan weerstand van het lichaam. Waarom moet toch al die ellende geleden worden on tot de zogenaamde “nieuwe orde” te komen? De bevolking voelt er niets voor en merkt slechts ellende en gebrek en tevens rechteloosheid.

De strijd in het Oosten van Europa is nog niet afgeloopen. Indie is gedeeltelijk bezet door japan. Van Joop hooren wij niets. Gelukkig kwam begin Maart een bericht van zijn maatschappij dat hij 20 Februari in goeden welstand was. Java werd echter eerst in Maart aangevallen. De geschiedenis zal uitmaken welk resultaat de veroveringen van Japan thans hebben en of Nederland voorgoed zijnen O.I. bezittingen zal kwijt raken.

1942 Lid van het Bestuur der Vereeniging van Krankzinnigengestichten in Nederland.
Door een summiere candidaatstelling werd ik toch gekozen in het bestuur der Vereeniging van Krankzinnigengestichten als vertegenwoordiger van de Stichting Rosenburg (Eigenlijk een tegenvaller) en wordt penningmeester van die Vereeniging.

Den 20 Juni 1942 hadden wij thuis een feestetentje voor het aanteekenen van Nout. De kinderen waren allen aanwezig met de Hr en Mevr Redeker en Tanja. Altijd drukte de afwezigheid van Joop en vrouw op die bijeenkomsten. Wij hooren van hem niets.
Den 9 Juli 1942 trouwen Nout en Onky te Amsterdam. Behalve Nout en vrouw zijn wij aanwezig: In de kerk vele vrienden en bekenden. Het trouwdejeuner heeft plaats bij de familie Redeker. Ds Koningsbergen trouwt het span en zit tegenover mij aan het dejeuner. Ik ga ’s avonds weer naar huis terwijl Jet bij Pau (Paulus Potterstraat 28) blijft logeeren.

Leo gijzelaar
Den 13de Juli wordt Leo overgebracht naar Baarn als civielgeinterneerde. Eerst den 16 Juli kwam van hem bericht van zijne interneering (gijzelaar). In Aug en Sept kan ik hem opzoeken. De eerste keer als vertegenwoordiger van het Ned. Roode Kruis; de tweede keer particulier. Hij had een baard laten groeien!

Nout en Onky bewonen een etage in de Prins Hendrikstraat no 19. Wij hebben veel gezelligheid van hen.

In April 1943 komt uit Geneve bericht dat Joop met vele anderen van Sumatra krijgsgevangene is in Thailand (Siam).

Sedert 26 Januari is de benedenverdieping van ons huis, (suite en spreekkamertje) in beslaggenomen door Mevr Vugts (kapster) met haar dochter en wonen wij dus geheel boven! Gelukkig is de rest van ons huis dus nog behouden. Wij merken vrijwel niets van de evacuees.

Intusschen wordt Scheveningen en een groot gedeelte van den Haag als vesting ingericht, verdedigd door bunkers, enz. Brug Laan Copes v Cattenburch afgebroken, Javabrug vervangen door houten brug. Brug Diemzeem vernield. Alle boomen aan de Koningskade en Koninginnegracht gesloopt!

Van 16 October 1943 kwam Mevrouw Verspijck met haar zoon en dienstbode Amalia bij ons in. Zij krijgen achterkabinet en logeerkamer, met dienstbodekamer. Onze logeerkamer wordt verplaatst naar de groote zolderkamer. Wij houden dus over mijn kamer, slaapkamer en kabinet voor, dat als eetkamer wordt ingericht. De kinderen kunnen blijven logeeren als het noodig is.

Vanaf Vrijdag 3 December wordt het Malieveld omgeploegd en is vanaf 1 December de vesting afgesloten. Steeds meer verhuizingen en verdriet
.
20 November lieten wij ons hondje “Traudie” afmaken , daar hij steeds blinder werd en ’s nachts onzindelijk werd. Ruim 10 jaren had hij met ons lief en leed gedeeld. Menige traan rolde over onze wangen, Wij missen hem erg en zijn hem dankbaar voor de liefde en vreugde, welke hij ons heeft gegeven.

21 December komt Leo onverwacht terug uit St Michielsgestel. Hij ziet er perfect uit met zijn roode baard. Hij heeft wat eczeem in het gezicht. Men kan zich de vreugde voorstellen van ons allen! Bezoeken van vrienden en kennissen volgen spoedig. Op Dinsdag teruggekeerd gaat Donderdag d.a.v. de baard eraf en is hij weer de “oude” Leo. Hij heeft er veel geleerd en is in doen en laten ouder geworden. Gelukkig kan hij plaatsing krijgen bij het Roode Kruis als administrateur van een actie om zieke en invalide werklui uit Duitsland terug te brengen. Zou het lukken? Daarnaast kan hij het financieele gedeelte overnamen van de Bloedtransfusiedienst. Deze dienst in Holland is een model voor vele landen.

31 December eten Nout en Onky bij ons en zijn wij met Leo thuis. Pau en Paul konden niet overkomen. Rekenen op 11 Januari.

Zoo is dus weer een oorlogsjaar ten einde en ziet het er nog niet naar uit dat de oorlog spoedig zal zijn afgeloopen. Alle groote steden in Duitsland worden door bombardementen vernietigd. Berlijn! Menschenlevens worden opgeofferd. Alle beschaving gaat verloren. Wat zal 1944 ons brengen? Gelukkig blijft dat een vraag, welke de werkelijkheid eerst zal oplossen.

Onze arme Joop nog in krijgsgevangenschap. Wij blijven zonder bericht over hem.

(nb: Joop is op 15 December 1942 als krijgsgevangene omgekomen ergens aan de spoorlijn bij Thanbyuzayat, Birma)

Kort Overzicht van mijn Roode Kruiswerk

Den 1sten Augustus 1933 werd ik werkzaam gesteld als Militair Commissaris bij het Roode Kruis. Ik vond daar de gep. Luitenant-Generall van K.N.I.L Bakker als Hoofd Commissaris en de Luitenant-Generaal van Munnickrede als Leger Commissaris. De Kolonel b.d. van het K.N.I.L. Lucardie was reeds een jaar werkzaam als Mililitair Commissaris. Kort na mij kwam de gep. Majoor Schouten als Militair Commissaris ook op het bureau Prinsessegracht 27 werken.

Ik kreeg als taak de registratie en organisatie van de Roode Kruis. Compagnieen, welke in oorlogstijd zouden worden gevormd uit de buitengewoon dienstplichtigen, die zich bij het Roode Kruis verbonden en dan geheel ter beschikking zouden blijven bij het Roode Kruis in oorlogstijd. Allereerst moesten de namen in een kaartsysteem worden verzameld en de verbintenissen behoorlijk gesorteerd. Elke mutatie moest op het kaartsysteem worden aangebracht, veel correspondentie was hieraan verbonden.

Langzamerhand ontstond er eene mobilisatievoorbereiding voor de 3 Compagnieen.- twee te Amsterdam en een te Rotterdam. De gegevens werden opgelegd in doozen, waarop de namen van de afdelingen en waarin geborgen alle gegevens noodig om den man op te roepen. De converten werne bijgevoegd. Een en ander is zeer praktisch gebleken; toen de 1e mobilsatiedag aanbrak, waren binnen 2 uur tijds alle gegevens verzonden aan de afdeelingen. Een mobilisatievoorschrift voor het Roode Kruis was intusschen opgemaakt door Leger Commissaris Hoofd Ziekenhuiswezen.

In 1938 werd ik benoemd tot Leger Commissaris en werkte toen de verdere plannen met de heeren uit. Gedurende die 5 jaar hield ik op meerdere plaatsen een voordracht bij de oprichtign van een afdeeling en hield verscheidene besprekingen met Afd. Besturen in het mij toegewezen ressort.: Limburg, noord-Brabant en Zeeland. In Zeeland werd bijzonder aangenaam samengewerkt met den ter plaatse Kring Commissaris van dusseldorp, Gedeputeerde van Zeeland en later burgemeester van Goes. Ik leidde twee groote oefeningen van afdeelingen in de omtrek.

De Mobilisatie van de 3e Roode Kruis Cie. te Rotterdam. Deze oefening was geheel ingericht volgens de opgemaakte mobilisatie palnnen. De mannen kwamen op daags tevoren, ontvingen kleeding, enz. En den volgenden dag werd besteed aan het in gereed brengen van een Mobilisaite trein. H.K.H onze Prinses, voorzitster van het Roode Kruis volgde vol belangstelling de oefening en had ik de eer haar geheel in te lichten. Een fototje is een nog mooie herinnering van dezen dag.

Een oefening waarin de uitlaadhaven en het uitlaadstation te ’s Gravenhage in werking werden gesteld. De gewonden werden vanaf Leiden, Gouda en Rotterdam, hetzij per spoor dan wel per boot aangevoerd en gebracht naar de verschillende ziekenhuizen of naar een noodhospitaal ingericht in een hoofdofficierstent op de Maliebaan. Beide oefeningen werden gevolgd door een maaltijd voor alle deelnemers en een maaltijd voor de hoofdbestuursleden van het Roode Kruis met de toegevoegde Commissarissen en leidende doktoren.

1 September 1939 werd ik benoemd tot Penningmeester; juist toen kwam de mobilisatie en 10 Mei 1940 brak de oorlog uit. Van toen af was het werk van den penningmeester zeer voornaam geworden. De gelden vloeiden ons toe maar moesten ook in massa worden uitgegeven. Het leek mij noodzakelijk dagelijks aanwezig te zijn en iedere rekening te controleren. In buitengewoon aangename samenwerking met den boekhouder, den heer van Zonneveld geschiedde (geschiedt) het werk op aangename en vlotte wijze.

Als opvolger van den heer Baak v. Lijndens werd ik aangewezen als intendant van het huis, hetgeen mij nog al in aanraking bracht met het personeel totdat de Secretaris Generaal een algeheele volmacht kreeg en veel werk overnam van het beheer van het huis. Tengevolge van de krijgsgevangenschap der officieren, later van de beroeps-onderofficieren, het reserve- en dienstplichtig personeel, moesten de noodige pakketten worden verzorgd. Het geldelijke beheer breidde zich uit. Steeds meer giften kwamen binnen. Intusschen maakte ik verschillende autotochten voor besprekingen met afdeelingen. In de laatste oorlogsjaren was dit niet steeds geheel zonder gevaar, daar er tusschen de bombardementen door moest worden gereden.

De sociale afdeeling kwam in handen van den penningmeester en eene regeling werd getroffen, in overleg met Stamil, om de krijgsgevangen gezinnen te steunen. Mooi werk werd hierdoor verricht. Leo werd ingeschakeld. Na de ramp bij Arnhem en Oosterbeek werd een inlichtingenbureau te Apeldoor opgericht, waar Leo het leeuwenaandeel in heeft gehad.

In November 1944 werd Piek door de Duitschers aangesteld als Secr. Generaal en trad het Dag. Bestuur af. Vergaderd werd in stilte, maar het eindigen van den oorlog werden wij meteen uitgeschakeld en eindigde daarmee ook mij Roode Kruis. werk.
Een legger “Moeilijkheden Roode Kruis” geeft een indruk van hetgeen werd aangedaan en ondervonden.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s